In Duitsland zijn kunst en cultuur een zaak van de deelstaten (Bundesländer) en de steden, geen nationale aangelegenheid. De meeste steden hebben een stadstheater met een ensemble, gefinancierd door de gemeente of het stadsbestuur en het Bundesland waarin die stad ligt. Daarnaast zijn er ook Landesbühnen en de zogenaamde Staatstheaters, zoals DNT Weimar of Staatstheater Hannover. Die laatste zijn vaak huizen met meer geld en meerdere takken, zoalseen orkest of jeugdtheater. Deze theaters krijgen meer financiering van het Bundesland. In de grotere steden als Berlijn, München of Hamburg is er daarnaast een levendige maar financieel kwetsbare Freie Szene, waar meer experimenteel en minder vanuit repertoire wordt gewerkt. Wel heeft Duitsland een aantal kleine landelijke fondsen waar geld voor bijzondere projecten kan worden aangevraagd.
Er is geen reizend theatercircuit, al spelen gezelschappen soms wel op festivals elders in het land. Een stadstheater maakt werk voor het lokale publiek in en rond de vestigingsstad en presenteert dat werk in het eigen huis. Voorstellingen kunnen langer mee of kunnen worden hernomen. Duitse theaters hebben doorgaans een flink personeelsbestand van mensen in vaste dienst, van technici tot kostuumatelier en van rekwisietenmedewerker tot secretaresse, ook de stadstheaters. Alleen de artistiek medewerkers zijn niet in vaste dienst. De artistiek leider of intendant wordt door de gemeente aangesteld voor een bepaalde periode, en kiest acteurs om in het werk te spelen dat hij of zij wil maken.
De overheidssubsidie voor theaters is te zien als financiering van een culturele voorziening zoals de openbare bibliotheek. Dat geeft een behoorlijk steady toestroom van publiek geld. Maar: waar er dus aan de ene kant meer vastigheid is voor het huis zelf en de mensen in ondersteunende functies, is er onzekerheid voor met name de acteurs. Zij mogen als ze geen rol hebben in een stuk eigenlijk niet buiten de eigen stad aan een productie meewerken, omdat ze inzetbaar moeten zijn voor het eigen ensemble. Bij een wissel van artistieke leiding worden acteurs vaak niet ‘overgenomen’ door de nieuwe leiding, en dat maakt hun arbeidspositie onzekerder dan die van het overige personeel van het huis.
In de meeste Stadt- of Staatstheaters krijgt de artistieke leiding of intendant voor een aantal jaar een contract, bepaald door de politieke bestuurslaag. Die bepaalt ook of de aanstelling van de intendant wel of niet wordt verlengd. In de praktijk wordt er best vaak verlengd, tot die persoon zelf iets anders wil. Als de politiek vindt dat het niet goed gaat, wordt het contract niet verlengd. Dit staat helemaal los van de contracten over het geld dat het theater krijgt om te produceren. De instelling zelf verliest de subsidie niet, ook niet bij wangedrag of wanbestuur van de leiding. Dan kan het stadsbestuur de aanstelling van de artistieke leiding wel ontbinden.
Anders dan in Nederland is er geen aanvraagcyclus elke vier jaar voor alle culturele instellingen, met een pakket criteria die voor alle aanvragers gelden. De theaters stellen zelf een statuut op met uitgangspunten van waaruit ze willen werken de komende periode. Daarin staat ook hoeveel en welke acteurs er worden aangetrokken. Dat dossier gaat naar de overheidslagen die het theater financieren, en die bepalen of en hoeveel subsidie daarvoor komt. Meestal komt het er, omdat er veel vertrouwen is in kunstenaars.
Dat gebrek aan algemene criteria geeft aanzienlijke artistieke vrijheid. Wanneer je opgeeft dat ‘experiment’ een belangrijk uitgangspunt is voor je huis, word je er niet meteen op afgerekend als bij experimenteel werk in de eerste speelreeks de zaal niet uitverkoopt.
Het winnen van een grote prijs kan er ook voor zorgen dat een theater daarna een hoger bedrag aan subsidie ontvangt. Het overkwam Theaterhaus Jena toen het onder de collectieve leiding van Maarten van Otterdijk, Lizzy Timmers en het ensemble de Theaterpreis des Bundes won; daarna kwam er landelijke financiering bij. In Nederland gebeurt zoiets niet en kan het zelfs voorkomen dat je de ene subsidieronde prijzen wint en de volgende ronde geen subsidie meer krijgt.
Met de opkomst van de ultrarechtse partij Alternative für Deutschland, met name in de deelstaten in het voormalige Oost-Duitsland, leven er grote zorgen in het Duitse veld over het voortbestaan van de artistieke vrijheid. De directe bemoeienis van de politiek met de subsidietoekenning maakt ook dat de instellingen zelf vaak politieker zijn dan in Nederland, waar subsidiebeoordelingen juist op afstand van de politiek plaatsvinden. De theaters hebben in Duitsland immers zelf direct te maken met de politieke besluitvorming en vinden daar wat van, wat tot uiting komt in hun werk.
Beeld Herman van Bostelen
Met dank aan Lizzy Timmers