Toen de filosoof Hegel er door een student op werd gewezen dat zijn theorie niet overeenkwam met de werkelijkheid, zou Hegel hebben gezegd: ‘Umso schlimmer für die Wirklichkeit!’ Sandor Joó zou zoiets gezegd kunnen hebben. Voor hem was de werkelijkheid niet alleen datgene wat wij zintuiglijk waarnemen, maar ook iets dat zich intuïtief voltrekt, gestuurd door de voor menigeen onzichtbare wetten van de kosmos. In de kosmos was alles al uitgestippeld, en dankzij die kosmische energie zou alles goed komen – voor zover het al niet goed was. Dat intuïtieve weten was de motor achter zijn programma in Stadsschouwburg Nijmegen en Concertgebouw De Vereeniging, waar hij de langstzittende directeur was.

Joós eigenzinnige verhouding tot de werkelijkheid bleek direct bij onze kennismaking in 1996, toen ik hem interviewde voor de Nijmeegse universiteitskrant. Na afloop van het gesprek zei hij: ‘Ik zie iets in jou, mijn intuïtie vertelt mij dat jij een programma voor De Vereeniging moet maken.’ Ik was student en had nog nooit iets geprogrammeerd. Dat weerhield Joó er niet van om mij carte blanche en 60 duizend gulden te geven voor het programmeren van één avond – een kapitaal in die tijd, en nog steeds. Als het mis ging, was dat umso schlimmer für die Wirklichkeit van het concertgebouw. Maar het zou niet misgaan, wist Joó. Ook dat vertelde zijn intuïtie hem.

Ik verzon een pretentieus concept van elektronische dansmuziek gebaseerd op het harmonisch ritme van Bach, geheel in de geest van Joós alles met elkaar verbindende kunstopvatting. Intussen had Joó om gezondheidsredenen een stap terug gedaan. Zijn opvolger wilde het project onmiddellijk afblazen, vanwege een vermeende kans op faillissement. Maar er waren al te veel afspraken gemaakt.

Eind 1997 vond het evenement plaats. We verkochten de grote zaal van De Vereeniging uit; 1.500 kaarten van veertig gulden. Kortom: quitte qua recette, en een drankopbrengst van elf uur ’s avonds tot zeven uur ’s ochtend die pure winst was. Toen wilde de organisatie viermaal per jaar verder met het concept. Maar dat was berekening, in de dubbele betekenis van het woord, en dat was niet in de geest van Joó. Zijn geest was vertrouwen.

De spirituele podiumdirecteur was een unieke verschijning in de Nijmeegse podiumkunstensector, waar Joó gold als een ‘moeilijke man’ (lees: de enige muziekprofessional in een veld vol amateurs). Ook in zijn technische benadering van het vak was Joó eigengereid. Hij geloofde als het ware in muzikale resten die in een concertzaal achterblijven en transformeren tot akoestische fossielen. Met Toon Hermans sprak hij eens in een lege zaal over de ‘lading’ van een zaal. Voor Joó was een zaal als een accu die telkens wordt opgeladen, waardoor deze vibreert en daardoor leeft. Hermans en Joó begrepen elkaar op dit vlak. Hermans heeft na dit gesprek een gedicht voor Joó geschreven.

In eerdergenoemd interview zette Joó zijn kunstvisie uiteen: ‘Ik vind dat kunst een meerkoppige Medusa is. In mijn programma probeer ik de verschillende culturen van de wereld met elkaar te verbinden om die gemeenschappelijke oorsprong aan te tonen.’ ‘Anima mundi’ noemde hij die serie, die sommige programmeurs van wereldmuziek weleens de wenkbrauwen deed fronsen. Maar ook dat was voor Joó umso schlimmer für die Wirklichkeit.

Voor Hegel was kunst ‘das sinnliche Scheinen der Idee’, oftewel het geestelijke dat zich via materialiteit manifesteert, idealiter in een balans tussen geestelijke idee en materiële verschijning. Hegel zag die balans in de beelden van de Griekse Oudheid, waar materialiteit en geestelijkheid exact samenvallen. Het was die verbinding van materialiteit en geest die Joó fascineerde. Met dit verschil, dat in Joós opvatting de idee van materie eeuwig is. In zijn woorden: ‘De bron van de materie, de informatie, verdwijnt nooit. Die blijft behouden.’

Toen ik hem vlak voor zijn heengaan bezocht en hij een slok water nam, sprak hij zijn fascinatie uit over de energetische overgang van die vloeibare materialiteit naar zijn stofvaste lichaam. Hij haalde herinneringen op aan zijn liefde voor het uit elkaar halen en weer in elkaar zetten van dieselmotoren, omdat hij zowel de idee als de materialiteit van de machines wilde leren kennen. En hij zei: ‘Ik ben toch zo benieuwd hoe het hierná in elkaar zit.’ Een spiritueel gemotiveerde, technische nieuwsgierigheid naar het rijk aan gene zijde. Optimistisch tot het aardse einde.

Wat echt umso schlimmer für die Wirklichkeit is, is dat Joó niet meer in onze werkelijkheid verblijft. Gelukkig zegt Hegel ook nog iets anders. Hij schrijft dat alle grote gebeurtenissen en personen zich tweemaal voordoen. Vandaar, Sandor, tot ziens!

Beeld: Szappanos István

Erwin Roebroeks cureert voor het Anneliese Brost Musikforum Ruhr in Bochum en schrijft voor de Bayerische Staatsoper in München.

Dossiers

Theatermaker zomer 2018