Ze zijn 17 en 18 en hebben nog nooit verder gefietst dan van school naar huis. En dat is een luizenstukje. En nu, het is de zomer van 2012, staan we in het centrum van Leiden op het punt naar Parijs te fietsen. Dat is 600 kilometer. En niet op vlotte fietsen met 21 versnellingen, maar op zware transportfietsen met op ieder een twee meter lange, tijdens het fietsen ingeklapte, tafel gemonteerd.

Ik ben nog niet zo lang afgestudeerd en heb al een tijd een idee in mijn hoofd: onderweg naar Parijs die tafels uitklappen op pleinen en aan jonge Europeanen vragen waar zij bevlogen over zijn en op basis van die ontmoetingen een voorstelling maken voor op festivals en scholen. Ik denk namelijk, na vier jaar doorgezaagd te zijn op de Theaterschool dat het ook jongeren iets oplevert te onderzoeken waar ze echt bevlogen over zijn. Dat dat helpt je leven eigenzinnig vorm te geven.

Deze twee jongedames, die ik ontmoet tijdens het maken van een voorstelling, lijken me zeer geschikt als reisgezelschap. Wonderbaarlijk genoeg vinden hun ouders mij ook zeer geschikt hun dochters op sleeptouw te nemen. Vol goede moed gaan we op weg.

De ontmoetingen onderweg zijn inspirerend, maar het voeren van de gesprekken in combinatie met de fietstocht is zwaar. En nadat we verregenen tussen Den Haag en Rotterdam, bijna de Zeelandbrug afwaaien, verdwalen in Antwerpen en ik in Brussel een nacht wakker lig omdat ik denk dat de fietsen gestolen worden, krijgen we langs een verlaten kanaal een lekke band (die ik scheldend plak terwijl de meisjes schaterlachend het tafereel filmen). Ik ben bereid het bijltje er definitief bij neer te gooien: wanneer heb ik bedacht dat dit een goed idee was?

Maar in Noord-Frankrijk begint de zon te schijnen en zijn de dorpen zo leeg dat we een paar dagen alleen maar fietsen. En nadat we na een lange fietsdag in Senlis een overnachting zoeken, vraagt één van de meisjes: ‘Hoe ver is Parijs eigenlijk nog?’ ‘Veertig kilometer.’ ‘Maar dan doen we dat toch gewoon vandaag nog?’. Voor ik het weet fietsen we over de snelweg, aangemoedigd door langs scheurende automobilisten, en terwijl ik de meisjes een beetje paniekerig in de gaten houd, eindelijk richting Parijs.

En daar staan we de volgende dag in de volle zon langs Canal St. Martin met onze opvallende uitgeklapte tafelfiets, die inmiddels vol verhalen en portretten staat. De meisjes stralen en lijken vijf jaar ouder dan toen we vertrokken. Mensen geloven nauwelijks dat we echt – op die ondingen – uit Nederland komen en nemen ook daardoor uitgebreid de tijd met ons te spreken: ‘Als jullie hier helemaal heen zijn gefietst, dan kan ik heus wel een half uurtje met jullie praten.’ En dat is me altijd bijgebleven. Al kom ik (gelukkig) niet meer letterlijk met fiets en tafel binnen, soms moet je wel eerst laten zien dat je bereid bent een verbinding te maken. Dat het jou wat uitmaakt. Dat je echt speciaal voor diegene helemaal naar Parijs bent gekomen op een rotfiets in de regen en met tegenwind, omdat je hoopte dat je nou net diegene zou treffen, diegene met dat ene bijzondere doodnormale verhaal.

Dossiers

Theatermaker februari 2018