Onafhankelijke makers worden als eerste het slachtoffer van chaos. Wanneer voorstellingen worden geannuleerd, zijn die van hen als eerste aan de beurt; bij onduidelijkheid over compensaties krijgen zij geen vergoeding uitbetaald. Op zich een logisch gevolg van de positie waarin zij zitten. Maar hoe nu verder?

Onafhankelijke makers
Er zijn veel verhalen over de coronacrisis in de culturele sector te vertellen, en gelukkig gebeurt dat ook. Toch zijn er ook verhalen die gemakkelijk ondergesneeuwd raken. Verhalen over een kwetsbare en vaak anonieme groep in de sector; de onafhankelijke makers. Makers die (nog) niet verbonden zijn aan een vaste structuur of instelling, met hun eerste voorstellingen bezig zijn en hun geld vooral halen uit projectsubsidies. Makers die nog op zoek zijn naar hun artistieke signatuur en plek in de sector. Makers die veelal spelen op festivals en de nieuwe makers-avonden van de vlakkevloerzalen voor kleine uitkoopsommen of op partage. Soms komen deze makers van de hbo-kunstvakopleidingen, soms van het mbo of ze zijn autodidact.
Laat me duidelijk zijn: onafhankelijk is in dit geval een eufemisme. Op een enkele uitzondering na wensen de meesten een plek te vinden in de sector en hopen ze niet de rest van hun leven onafhankelijk te blijven. Zie het als starters op de huidige woningmarkt; voor sommigen past huren bij hun levensfase of periode in hun leven, maar op de lange termijn is kopen voor de meesten het beste. En voor een nieuwe generatie wordt kopen in toenemende mate iets wat buiten bereik ligt.
Vanuit mijn werk bij het Café Theater Festival, een festival dat jaarlijks 24 onafhankelijke makers in cafés door heel Utrecht programmeert, spreek ik veel met deze makers. Hun verhalen geven reden tot zorg. Zorg om deze kwetsbare groep en hoe hard de coronacrisis is aangekomen, hoe onzichtbaar hun leed is en hoe moeilijk de steunmaatregelen deze makers bereiken.

Een moeilijke groep om te helpen
Er zijn drie redenen waarom het zo moeilijk is om deze groep tijdens de coronacrisis te ondersteunen. De eerste is dat veel steun via de bestaande structuren is uitgedeeld. Gezelschappen en theaters kregen steun en hun werd gevraagd om ook de freelancers met wie zij werken met dat geld te helpen. Maar als je pas begint in de sector en nog geen werk hebt bij grote gezelschappen, bijvoorbeeld omdat je tijdens het laatste jaar van je studie vanwege corona nauwelijks de mogelijkheid hebt gehad een netwerk in de sector op te bouwen omdat stages niet doorgingen en er nauwelijks voorstellingen waren waar je naartoe kon, dan val je buiten de boot.
De tweede reden waarom deze groep slecht zichtbaar is, is omdat het vaak nog geen voltijds kunstenaars betreft. Sommigen hebben nog een bijbaantje, geven les of staan achter de bar. Hun theaterwerk levert sporadisch inkomen op dat over een jaar bekeken wel een aardig bedrag is, maar wat niet direct zichtbaar is als maandelijks inkomen wanneer het wegvalt. Voor TOZO verdienden ze vaak nog te veel, maar er ontstond een lange periode waarin de extra opdrachten uitbleven.
Tot slot is het moeilijk deze groep te helpen omdat als ze niet werken, ze verdwijnen. Iemand die al langer in de sector werkzaam is en die door de coronacrisis werk verliest, of het zwaar heeft, is nog wel deel van de sector. Zo iemand spreekt zijn vrienden en collega’s, en als er grote structurele problemen zijn dan weet zo iemand waar die problemen moeten worden aangekaart. Maar een onafhankelijke maker die misschien net een of twee voorstellingen heeft gemaakt, wordt niet gemist. Onafhankelijke makers spreken (nog) niet op regelmatige basis met vrienden op belangrijke posities, en zo blijven veel systemische problemen van deze groep onder de radar.

Onderhandelen als je nog niemand bent
Onafhankelijke makers worden als eerste het slachtoffer van chaos. Wanneer voorstellingen worden geannuleerd, zijn hun voorstellingen het eerste aan de beurt, wanneer er onduidelijkheid is over compensaties zijn zij de eersten die geen vergoeding uitbetaald krijgen. Dit komt zeker niet door kwade wil van programmeurs van theaters of festivals, maar is een logisch gevolg van de positie waarin zij zitten. Onafhankelijke makers hebben vaak nauwelijks structuur om zichzelf heen. Ze hebben vaak (nog) geen stichting met een bestuur dat ze adviseert, of een zakelijk leider die voor ze kan onderhandelen. Ze beginnen pas net en zijn vaak bang bij programmeurs en andere belangrijke mensen in het veld bekend te komen te staan als ‘moeilijk’.
Daarbij spelen deze makers vaak op avonden waarop meerdere makers geprogrammeerd staan. En na bijna twee jaar coronacrisis, en vele pogingen om allerhande avonden te verzetten is er onderaan de streep veel niet doorgegaan. Ondanks dat veel programmeurs echt hun best doen voor deze makers, is herplannen met drie makers een stuk moeilijker dan met een. En helaas moest er in veel gevallen eerst ruimte worden gevonden voor vaste bespelers en grotere groepen en kwam veel werk van onafhankelijke makers op de stapel ‘niet gelukt te verplaatsen’ terecht.

Informele structuren
De schade gaat echter verder dan het verlies aan inkomsten. Wat daarmee vooral wegvalt is de mogelijkheid om informele structuren op te bouwen. Met informele structuren bedoel ik niet netwerk (wie je kent), maar of je met de mensen die je kent een groep of een scene kunt worden. Het beste voorbeeld wat ik hiervoor kan geven is de hip-hop dansscene, een groep waarin ook veel onafhankelijke makers zitten. Makers die ik uit deze groep heb gesproken benadrukten allemaal hoe belangrijk het is om met elkaar te kunnen trainen. Niet alleen om aan voorstellingen te werken, maar ook om als groep het gevoel te hebben dat je aan iets gezamenlijks werkt.
En precies die gezamenlijkheid gaat verloren als de battles, de experiment-avonden, de mogelijkheid om samen te trainen of om bij elkaars repetities te komen kijken, wegvallen. Dit geldt natuurlijk voor een groot deel van de sector, maar over het verloop van de crisis zag je dat veel gesettelde makers hier oplossingen voor vonden. Geholpen door het geld en de ruimtes die zij tot hun beschikking hadden konden ze manieren onderzoeken om de gezamenlijkheid zo goed en zo kwaad als dat ging te bewaren. Voor onafhankelijke makers was dit vaak onmogelijk, zij waren verbannen naar hun zolderkamer met hun computer. Probeer dan maar eens in je eigen kunstenaarschap te blijven geloven.

Seizoen ’21-’22: minder plek voor meer makers
Sinds de zomer van 2021 leek de ergste lockdown tijdelijk voorbij en kon er weer meer. Daarmee leek er voor de onafhankelijke makers wat lucht te verkrijgen: er waren voorzichtig aan weer wat speelplekken, door veel gemeenten werden laagdrempelige subsidies voor onafhankelijke makers in het leven geroepen en theaters en festivals organiseerden extra programma’s en speelplekken voor onafhankelijke makers.
Tot zover het goede nieuws. Het slechte nieuws is dat dit misschien niet genoeg is. Er komt namelijk een bijzonder moeilijk jaar aan voor de onafhankelijke makers; een jaar waarin drie lichtingen afstudeerders en autodidacten hun eerste stappen richting een professionele maakpraktijk willen zetten. Normaal verspreiden ze zich aardig goed over de tijd. Ieder jaar komt er een nieuwe lichting bij, maar maken er ook makers de stap naar een vaste structuur en ieder jaar stopt er een aantal. Hoewel de instroom van vooral autodidacten wel wat is afgenomen, hebben velen in de wachtstand gestaan en hopen zij in seizoen ’21-’22 eindelijk hun eerste stappen te gaan zetten.
Daar tegenover staat dat de festivals en theaters die normaal de basis voor de onafhankelijke makers vormen allemaal minder kunnen doen dan normaal. Daar wordt nu namelijk ook voor het eerst het effect van de Fair Pay-discussie voelbaar: minder maar beter betaalde speelplekken. Daar komt bij dat voor veel festivals en theater de opbrengsten die normaal uit publieksbezoek worden gerealiseerd een stuk lager zijn door de nog geldende corona-maatregelen. Tel daarbij op dat veel theaters en festivals ook nog programmering van de afgelopen seizoenen moesten doorschuiven en je hebt een stuk minder plekken voor een stuk grotere groep makers.

Hoe nu verder?
De problemen waar onafhankelijke makers nu mee kampen zijn ouder dan de coronacrisis. In tijden van overvloed zijn veel van deze problemen overkomelijk, omdat er ruimte genoeg is voor iedereen. Maar de coronacrisis en schaarste die daaruit volgt, laten zien dat juist voor de minst ervaren, meest kwetsbare makers in onze sector het systeem niet werkt. Dat de steun die zij uit elkaar halen een bittere noodzaak is, en de ruimte om dat te faciliteren ontbreekt. Niemand is zonder kleerscheuren door de crisis gekomen, maar ik hoop dat we bij de vraagstukken die nog voor ons liggen iets vaker stil kunnen staan bij de situatie van de makers die we nog niet zien.

Afra Ernst

Afra Ernst (Jakarta, 1986) studeerde in 2012 af aan de Fontys dansacademie, en werkt sindsdien als danser en dansdocent. Zij werkte bij onder andere Australian Dance Theater, DOX, Sine forma en IRCompany. In maart 2020 (het weekend vóór de eerste lockdown) debuteerde zij met haar solo Een ode aan… op het Café Theater Festival en won ze de juryprijs.

Weet je nog hoe die eerste periode van lockdown voor jou was?
‘Dat was in maart 2020. hè? In eerste instantie besefte ik het denk ik nog niet echt, want ik zat nog helemaal op een roze wolk. Ik had net die juryprijs gewonnen en als ik heel eerlijk ben vond ik het wel even fijn. Ik kon alles even rustig laten bezinken, alles laten landen. Ik kon mijn spieren weer even ontspannen, ik kon mij weer focussen op mijn gezin, op mezelf, op mijn omgeving. Totdat we richting mei, juni gingen. Toen kreeg ik door dat het wel serieuze business was waarin we nu waren beland. Samen met mijn vriend moesten we toen bedenken hoe dat dit gaan we dit financieel zouden aanpakken. We moesten de buffer openbreken, en dat hebben we ook gedaan. Maar toen kwam het tweede seizoen, het nieuwe seizoen ’20-’21, toen raakte ik wel even in paniek. Normaal hoort bij het winnen van zo’n prijs een kleine tournee langs festivals en theaters, het besef hoeveel van die speelplekken ik eigenlijk zou doen en niet heb gedaan, dat was hartverscheurend. Alsof het niet meant-to-be is om mijn verhaal te vertellen.’

Hoe was de rest van die periode?
‘Het was wel een hele zware tijd, op een gegeven moment had je dan weer een belafspraak en werden speelplekken voor de derde, soms zelfs vierde, keer verschoven. Elke keer weer schuiven; van november naar januari, van januari naar maart. Op een gegeven moment had die programmeur ook zoiets van: ‘Nou ja, we houden wel contact’. Alles stond op pauze, bij de tweede lockdown. Ik voelde dat ook de theaters de hoop aan het verliezen waren. Toen heb ik het ook maar een beetje zo gelaten.
Grappig, als ik er zo over praat voelt het alsof het jaren terug is. Ik moet alles nog even laten bezinken denk ik. Het keerpunt was mei 2021, toen alles heel langzaam openging. Waarin de lessen verschoven van online naar buiten, en toen zag ik mijn leerlingen ook na vijf maanden weer terug. Dat was heel fijn, echt een halleluja moment. Dan heb je weer contact met mensen, al is het met de persoon die achter de balie staat.’

Heb je wel eens overwogen te stoppen?
‘Mij werd ook wel de vraag gesteld: hoe hou je het vol? Hoe hou je het vol in deze coronajaren? Gaat het wel met je? Maar ik heb altijd meegekregen: ‘Dit doe je voor je passie, niet voor de centjes’. En dat kwam wel echt op z’n plek, want ik zou niet zonder kunnen. Ik sta op met dans en ga naar bed met dans. Al moet ik mijn hele leven droog brood eten, het is ook een stukje van mijn identiteit, iets wat ik mezelf niet kan afnemen.
Ik doe dit niet alleen voor mijzelf het is ook mijn generatie na mij. Al is het een uurtje met die kids online doorbrengen, iedere week aankijken, zien wat hebben zij nodig hebben. Ik zou het niet over mijn hart kunnen verkrijgen om die kids aan hun lot over te laten. Ik heb het ook volgehouden voor hen, want ik wilde niet dat ze de hoop zouden verliezen. Die generatie, daar geef ik mijn passie aan door, dat is mijn legacy. Dus dat vond ik heel belangrijk en dat gaf mij de moed om ook iedere week die lessen te geven online.’

Renée Coralie van Beek

Renée Coralie van Beek (Leiden, 1986) is theatermaker en actrice. In 2018 maakte zij onder de vlag van Stichting Nieuwe Makers, die zakelijke en productionele ondersteuning biedt aan onafhankelijke Utrechtse makers, haar eerste voorstelling, Hosseini. In 2020 maakte zij haar voorstelling De Turkije-deal, waar ligt mijn grens?

Hoe was het voor jou toen de eerste lockdown inging?
‘Ik zit niet bij een impresariaat dus ik doe alles zelf, ondersteund door Jonnie Paling en Roos Rietveld van Stichting Nieuwe Makers. Ik had de acquisitie van mijn voorstellingen op me genomen; heb de contacten gelegd met theaters, afspraken gemaakt, veel koffiegedronken. Allemaal onbetaald werk, maar daar kwam uiteindelijk een hele mooie tour uit. Maar ja, op een gegeven moment kwamen de annuleringen en begon het verzetten. En dat eindigde erin, na de zoveelste keer verzetten, dat mijn voorstelling van de kalender afviel. Wat er dan overblijft, is dat twee schouwburgen me driehonderd euro geven, eigenlijk om ervan af te zijn.
Ik moest op een gegeven moment maar accepteren dat de hele tour was weggevallen, want ik kan ook niet verspreid over een jaar zo’n stuk vier keer spelen. Dan ben ik iedere keer drie weken bezig om dat stuk artistiek weer helemaal goed te krijgen, het decor uit de mottenballen te halen en weet ik wat allemaal nog meer.’

Had je het gevoel dat er voldoende steun was?
‘Er was de TOZO, maar omdat ik natuurlijk buiten het theater ook nog een andere baan heb, kwam ik daar niet voor in aanmerking. En zo’n TOZO is voor je levensonderhoud, die zorgt er niet voor dat je kunt blijven werken. Geld zodat ik me kon blijven ontwikkelen in coronatijd was er niet. Ik had bijvoorbeeld ook wel willen live-streamen, maar dat kon niet want er was geen geld voor de apparatuur en geen plek en geen tijd.’

Wat is het gevoel dat voor jou het meest is blijven hangen?
‘Ik heb de afgelopen jaren heel hard gewerkt om het vuurtje brandend te krijgen. Maar nu voelt het alsof opeens het hout op is – en dan gaat het vuur langzaam uit. Dat knaagt wel aan me, mentaal. Ik denk wel vaak aan hoe het was geweest als ik wél had kunnen doorpakken en mijn tour wél door was gegaan. Dan had ik nu misschien wel een vast plekje kunnen hebben in het theaterlandschap. Ik had echt een heel mooi beginnetje om mee verder te werken, contacten, goede ingangen, ontzettend waardevolle samenwerkingen. Ik weet dat als ik vol gas had kunnen geven, ik nu echt op een ander punt had gestaan. Dan had ik nu voldoende basis gehad om ook na zo’n crisis niet weer helemaal opnieuw te hoeven beginnen. Nu moet dat wel, en er staan er nog vele net als ik in de rij.’

 

foto Li Shi Shu

Dossiers

Theaterkrant Magazine januari 2022