‘Al sprak ik de talen van alle mensen en die van de engelen – had ik de liefde niet, ik zou niet meer zijn dan een dreunende gong of een schelle cymbaal’. Toen dit Bijbelvers op een goede dag zijn intrede deed in Does’ leven, kwam het al snel terecht bij ons, zijn collega’s bij Het Nationale Toneel.Want zijn literaire enthousiasmes ventte hij graag en onweerstaanbaar uit.

Natuurlijk vond het fragment ook zijn weg in zijn voorstellingen. Lang heb ik gedacht dat Johan, als gepassioneerd lezer, vooral was gevallen voor de schoonheid van het vers, maar meer en meer, en zeker nu, realiseer ik me dat het centraal stellen van de liefde hem aangreep. Terugdenkend aan de vele tientallen producties die hij maakte in Den Haag dringen twee scènes in dit verband zich in het bijzonder op. De eerste is uit zijn verpletterende regie van Sarah Kanes Blasted. In dit visionaire stuk, waarin de stad Leeds als een Engels Sarajevo belegerd en verwoest is geworden, komt Ariane Schluter op driekwart op met een verweesde baby, haar in de hand geduwd door een onbekende. Vanaf nu zal zij er zorg voor moeten dragen. Ze beseft het nog niet helemaal, maar er is geen weg terug. Dat kind moet beschermd worden.

Bijna tien jaar later regisseert Does Elementaire Deeltjes van een van zijn literaire helden (daar waren er trouwens veel van, heel veel). In een verstilde scène wordt in een oosters aandoend ritueel het lichaam van een vrouw afgelegd. Heel zorgvuldig en precies. Niet lang daarvoor was Johans eigen moeder overleden. Hier werd voor een tweede keer afscheid van haar genomen. De choreografie van de scène moet ook beïnvloed zijn geweest door de Japanse reis die zijn partner Betsy Torenbos had gemaakt. De bezielde aandacht voor dat ontzielde lichaam, de duur van de scène alsof hij ook geen afscheid wilde nemen, maar uiteindelijk ook de acceptatie van de dood, stonden – dramatisch spannend – op gespannen voet met het nihilistische wereldbeeld van Houellebecq.

Leven en theater lopen in mijn (vast vertroebelde) herinnering door elkaar als juist deze fragmenten uit dat grote en grootse oeuvre zich opdringen. Want Ariane en Betsy waren, met zijn moeder, de vrouwen uit zijn leven. Ik noem het hier, want zijn persoonlijke leven was niet iets dat Johan weghield van zijn collega’s en acteurs. Integendeel, het was naast de literatuur een bron van bewondering en verbazing. De diepe vriendschap met zijn veel te jong gestorven vriend Matthieu, zijn vriendinnen, zoon Lo, de liefdevol gedoopte ‘leasekleuter’ Carlijn – allemaal bleven ze (ook als ze niet meer in leven waren) vanzelfsprekend deel uitmaken van zijn leven (en dus ook een beetje van het onze). Familie (niet het standaard burgerlijke gezin, maar opgevat in zijn meest extented vorm) was belangrijk. En daar zorgde je voor en liet je je door verzorgen. Maar dat persoonlijk leven was tevens de bron voor zijn theater. Het gezin waarvan hij deel had uitgemaakt in het Den Haag van de jaren zestig en zeventig, daar raakte hij niet over uitgedacht. Zijn formidabele maar afstandelijke vader, de flamboyante moeder, de door hem zo bewonderde oudere broer, we kregen mee hoe belangrijk ze voor hem waren. Maar meer nog hoe ondoorgrondelijk ze ook voor hem waren gebleven. Het leven (en dat we leven) zal sowieso niet vanzelfsprekend hebben geleken voor het jongetje dat geplaagd werd door zware astma, die hem van jongs af zal hebben doordrongen van de fragiliteit en de kostbaarheid van het bestaan.

De geheimzinnigheid van al die innerlijke levens werd wel misschien de basis waarop hij in het repetitieproces zijn personages benaderde. Als ogenschijnlijk onkenbare mensen, met hun geheimen, zoals wij allen die hebben. Alleen, het heerlijke van het theater is, dat je in ieder geval zeven weken lang kunt proberen achter hun geheimen te komen. Door niet genoegen te nemen met wat ze zelf verklaren over hun gedrag en denken, door je ook niet al te veel te laten leiden door wat de geleerde belerende theaterduiders vonden waarover de tekst ging, en door hardop keer op keer uit te spreken dat achter heel wat hooggestemde woorden, meestal het verlangen naar seksuele roes en macht over de ander schuil ging. Johan ging de toneelteksten (ook de eigen of bewerkte) niet met verstikkende bedachte concepten te lijf, nee, hij wilde het repetitieproces vooral gebruiken om te doorgronden. Wie zijn deze mensen, wat beweegt hen echt. Acteurs werden hier soms natuurlijk gek van, maar werden ook tot grote hoogten gedreven. (En trouwens, in geen enkel repetitielokaal werd zoveel gelachen als bij Does.)

Lang heb ik gedacht dat de mensen in zijn voorstellingen vooral jachtig op zoek waren naar lichamelijke bevrediging, maar later verraste het me keer op keer, en misschien hem zelf ook wel, dat bij het afpellen van alle lagen, na de erotische vervulling, al die machtsbeluste mannen en vaak onbereikbare vrouwen uiteindelijk ook maar kwetsbare eenlingen waren in een onherbergzame wereld, onherbergzaamheid van eigen makelij. Keer op keer toonde hij ons mensen die ergens een verkeerde afslag hadden genomen, en uiteindelijk met lege handen kwamen te staan. Personages die je het zou gunnen dat ze vroeg in hun leven een voorstelling van Johan zouden hebben gezien.

Foto Sabrina Bongiovanni.

Dossiers

Theaterkrant Magazine maart 2025