De Nederlandse theateropleidingen worden enorm gewaardeerd door hun studenten. Dat blijkt niet alleen uit de hoge scores in de Keuzegids HBO en de ‘beste studies’ van Elsevier, maar ook uit de internationale erkenning van de opleidingen. Wat is het geheim achter het succes? Hoe ziet dat onderwijs eruit binnen de ontwikkelingen van een hybride kunstpraktijk en binnen een sector die op zoek is naar engagement en publiek? Theatermaker sprak met Gaby Allard (ArtEZ) en Jan Zoet (AHK).

‘Kunstonderwijs is zeer intensief onderwijs, het is maatwerk – wij zijn voortdurend op zoek naar hoe we de potentie van studenten die binnenkomen kunnen ontwikkelen.’ Aan het woord is Jan Zoet, sinds 2013 directeur voor de Academie voor theater en dans, onderdeel van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten. Net voor het kerstreces spreek ik hem samen met Gaby Allard. Allard werd in 2006 directeur van de toenmalige dansacademie van ArtEZ, maar is sinds 2015 directeur van alle bachelor theater- en dansopleidingen in Arnhem. Een functieverandering die exemplarisch is voor de visie van het gezamenlijk optrekken van die verschillende opleidingen.

Kunstonderwijs – het kan niet anders dan dat het voortdurend onderhevig is aan veranderingen. Hoe waarborgen opleidingen de vernieuwing en het ambacht, de diepgang en continuïteit?

Het kunstvakonderwijs kent als een van de weinige HBO opleidingen een selectie, dit betekent dat er uit honderden gemotiveerde en getalenteerde kandidaten gekozen kan worden. Maar zeker in theater loopt het gros van de auditanten achter een droom aan. Hoe tackelen opleidingen de illusie van deze grote droom?

Allard: ‘We selecteren enorm zorgvuldig. Het zijn langdurige processen met diverse fases, waarin de kwaliteit van de selectie voorop staat. Studenten werken tijdens de selectie zowel individueel als in groepen. Die procedure geeft hen de gelegenheid te ontdekken wie ze zijn en waar ze de opleiding voor willen inzetten, want wij beoordelen hen, maar de studenten beoordelen ons tijdens het proces ook. Wij investeren daarnaast veel in partners binnen ons netwerk, zowel binnen de beroepsopleidingen als de educatie. In het voortraject met die partners rijzen al vragen als: krijgen auditanten de juiste skills of context aangeboden voordat ze bij ons aan de poort staan?’

Jan Zoet: ‘Dat telt voor dans nog intensiever. Daar begint de opleiding feitelijk al op jonge leeftijd. Via vooropleidingen – bij ons de Nationale Ballet Academie en de 5 O’Clock Class – valt training en ontwikkeling samen met de eerste fase van het selectieproces. Samen met gespecialiseerde middelbare scholen bieden we jonge mensen een intensief trainingsprogramma dat hen klaarstoomt voor audities op de HBO opleidingen. Daarnaast kijken we hier nadrukkelijk naar motivatie, en of de opleiding de student kan bieden wat hij of zij zoekt.’

Allard: ‘Als je kijkt naar het landelijke aannamebeleid in relatie tot het aanbod is er natuurlijk een klein percentage overlap op wie we aannemen, maar we zien ook studenten komen die heel specifiek en heel goed bij een methodiek en didactiek – het DNA van een opleiding – passen.’ 

Wat is het DNA van ArtEZ?

Allard: ‘Specifiek voor de toneelschool is het ambachtelijk vakmanschap, onderzoekende acteurs. Naast de aandacht voor spel en beweging ligt er bij ons een duidelijk accent op de stem, maar er is ook ruime aandacht voor theorievakken, onderzoek en een intensieve mentorale begeleiding van de student. We zijn net als alle andere scholen de afgelopen decennia beïnvloed door een aantal grote namen en stromingen binnen theater. Onze docenten hebben daar de afgelopen tien, twintig jaar veel ideeën uitgehaald en onderdelen van gebruikt om zo zelf nieuwe methodieken te ontwikkelen. Dat geeft ons een duidelijke Arnhemse signatuur. Wat we echter tot nu toe hebben nagelaten, is de stelselmatige documentatie ervan en de van de theoretische onderbouwing van die signatuur, het is vooral een manier van werken, denken en handelen. Dit is wat we daarom nu, binnen het pre-lectoraat met filosoof Henk Oosterling verankeren.’

En hoe zou je het DNA van alle vakopleidingen in Amsterdam omschrijven?

Zoet:‘Het unieke van Amsterdam is dat we vrijwel alle disciplines en specialisaties in theater en dans onder één dak hebben. Daarnaast is het kunstenaarschap van de student die binnenkomt sturend voor het verloop van de opleiding.

Studenten kunnen zich breed ontwikkelen, via hun eigen onderzoek naar andere disciplines, met een collectief of in samenwerkingsprojecten. Wat de verschillende opleidingen bindt, is de missie om een laboratorium te zijn voor de podiumkunsten van de toekomst. Vanuit de overtuiging dat kunst nog steeds, misschien wel meer dan ooit, ertoe doet en bijdraagt aan de samenleving. Het gesprek over kunst, de wereld en het onderwijs voeren we nu letterlijk bijna wekelijks. Niet alleen in talkshows, ook in onze projecten.

Wat kan kunst betekenen in de wereld? Wat is engagement? Dat kan heel persoonlijk en poëtisch zijn, maar ook politiek en radicaal. Dat is een lijn, maar ook het kijken en leren, naar en van elkaar, binnen de academie dus; studenten werken veel meer samen. We zijn nu ook begonnen met gemeenschappelijke introductieweken, van ballet tot techniek.’

Is er een grote spanning tussen het leren van het ambacht en de interdisciplinaire praktijk?

Allard: ‘Ja en nee, het is afhankelijk van wat je onder interdisciplinaire praktijk verstaat. Kijk je bijvoorbeeld vanuit leiderschap, dan kun je zeggen dat het plaatsen van de twee disciplines onder een directeur – de situatie zowel bij ArtEZ als in Amsterdam – iets zegt over de onderlinge uitwisseling tussen disciplines. Maar kijken we vanuit didactiek, methode of onderzoek dan zijn er overlappende velden voortkomend uit de actuele beroepsinhoud.’

Zoet: ‘Het gaat over een attitude; de openheid en nieuwsgierigheid naar andere disciplines, media en verhalen. Maar daarbij vertrek je altijd vanuit kennis van het ambacht. Het ambacht is de kern van waaruit je opereert.’

Hoe waarborg je die kern?

Allard: ‘Vooral in de vakmatigheid zit de visie van onze opleiding. Binnen onze academie kiezen we bewust niet voor aparte maakopleidingen. De acteur is ook auteur, vanuit het acteren zelf heeft hij of zij een rol in het maakproces. Als onze studenten maken, dan is dat vanuit hoe de acteur zijn praktijk beziet in een maakproces. Daar heb je een andere bekwaamheid voor nodig dan wanneer je iemand opleidt tot autonoom maker.’
Zoet: ‘Opleidingen bevragen zichzelf voortdurend over hoe ontwikkelingen in traditie, repertoire en canon zich verhouden tot het ambacht. Het ambacht is in die zin voortdurend in beweging en bouwt altijd verder op wat er al is.’

Welke competenties zijn essentieel binnen de huidige ontwikkelingen?

Allard: ‘Het onderzoekend vermogen, het analytisch vermogen en de theoretische onderbouwing van de praktijk is veel belangrijker geworden. Om die kritische houding vast te houden moet men zich in een dialoog kunnen mengen.

Tegelijkertijd voelen we dat we in een tijdsspanne zitten waarin leidinggevenden in delen van het werkveld vinden dat dit niet per se nodig is. “Ga nu maar gewoon spelen”, wordt er geroepen. Maar het spelen – het acteren – van nu is niet meer het spelen van vroeger.

Als we echt vinden dat we de acteurs van de toekomst opleiden, moeten ze kritisch kunnen zijn, kunnen argumenteren, contextualiseren; moeten ze zich kunnen positioneren, of ergens tegen af kunnen zetten. Daar gaat en draait hedendaagse kunst over en om. In het huidige tijdsgewricht is de markt best vluchtig. Veel draait om imago en marketing. Maar dat is misschien niet waar de kunstenaars van de toekomst naar op zoek moeten zijn en waar onze uitdaging ligt. We leiden mensen op die over dat gegeven heen moeten kunnen kijken. Zij zijn immers de spelers van de huidige én de volgende generatie.’

Zoet: ‘Ondernemendheid is de term die we nu gebruiken. Het vermogen om jezelf te organiseren; doelgericht en weerbaar in de wereld te staan.’

Ondernemendheid in plaats van ondernemerschap?

Allard: ‘Ondernemerschap is het kunstje om het maar even kort door de bocht te zeggen, ondernemendheid gaat over een houding; je constant kunnen ontwikkelen. Nog liever gebruiken we het woord resilience (‘veerkracht’), een competentie die gaat over het om kunnen gaan met de uitdagingen, die op je pad komen; de attitude van het ondernemerschap.’

Zijn kunstenaars nu ondernemender dan voorheen?

Zoet: ‘Dat durf ik wel te beweren. Natuurlijk leren we de tools van het ondernemerschap, maar het gaat er toch vooral om het snappen waar je kansen liggen, snappen wie en wat je bent als kunstenaar.’

Allard: ‘Het zijn ook communicerende vaten. Je leidt per definitie een ander soort student op, omdat de huidige studenten echt anders in het leven staan. We zitten in een versnelling, de medezeggenschap is groot en cruciaal. Studenten zijn ook mede-vormgevers van een nieuwe vakbeleving. Hun feedback draagt bij aan curriculumverandering. Dat maakt dat studenten het gevoel hebben dat ze ertoe doen.’

Zoet: ‘Studenten hebben een grote verantwoordelijkheid in het succes van de opleiding en hebben dus ook het recht om er vorm aan te geven.’

Dat klinkt heel mooi, maar wat komt daar echt van terecht?

Allard: ‘Het kwaliteitzorgsysteem bepaalt ook hoe je op kwaliteit kunt sturen. Je monitort niet alleen de studievoortgang van de student, maar vraagt in dat proces ook heel specifiek naar “hoe je dat meet en dus weet”, dat is hoe het proces wordt gemonitord. We – ArtEZ en AHK en de andere scholen – werken daarin ook samen, onze kwaliteitszorgmedewerkers zijn op onderwerpen aan elkaar gekoppeld.

Er zijn diverse feedbacksystemen, want uit de beoordeling van je studenten haal je informatie. Als een student bepaalde dingen niet ontwikkelt, dan kan het aan de student liggen, maar in het feedback systeem kun je ook ontdekken dat het voortkomt uit een pivotpoint in jouw onderwijsmethode. Zo creëren we tijdens het onderwijs ook de analyse over onszelf, dat begint al bij de audities.’

Het theateronderwijs is nogal altijd vooral toegankelijk voor een specifieke hogere klasse, zijn de opleidingen zich daarvan bewust?

Zoet:’ We bereiken vooral studenten die het vak vanuit hun achtergrond kennen of hebben meegekregen. Wil je representatie zijn van de Nederlandse samenleving, dan moet je echt werken aan diversiteit en bereid zijn daarin te veranderen.’

Allard: ‘Diversiteit gaat niet alleen over culturele diversiteit en moeten we veel breder zien. Denk ook aan internationalisering, gender en de aard en niveau van de vooropleiding.’

Zoet: ‘Echte verandering teweegbrengen op het gebied van bereik, kan alleen maar in een groter kader. Wat is de betekenis van kunstonderwijs in het voortgezet onderwijs bijvoorbeeld.’

Hoe staat het met de doorstroming van MBO naar HBO?
Allard: ‘In het oude model leidden alle voortrajecten toe naar instroom in het HBO. Nu proberen we samen verantwoordelijk te zijn voor het hele speelveld. In Arnhem hebben we samen met MBO Rijn IJssel een ‘fast track’ dans ingericht, een tweejarige ‘tussen’opleiding, waar we samen voor verantwoordelijk zijn. Studenten kunnen zo versneld naar het HBO of via een maatschappelijke stage bij ons HBO-competenties opdoen.’

Zoet: ‘We hebben ook de mogelijkheid om associate degrees op te richten. Er is er nu een gestart voor theatertechniek. HBO’ers worden ontwerpers van geluid en beeld en video. De tweejarige Associate Degree theatertechniek voor MBO’ers leidt op tot inspeciënt en leidinggevende in theaterproducties.’

Hoe staat het met de trajecten na de opleiding, wat zijn de bijzondere voorbeelden van studenten die goed terecht zijn gekomen?

Allard: ‘Internationalisering is een vorm van partnerbereik. Wij organiseren samen met een andere internationale school duaal onderwijs, waarin studenten en docenten uitwisselen en van elkaar leren. Als gevolg daarvan hebben we vorig schooljaar samen met Graz (Not Club Fiction) een co-productie gemaakt, die de ensemble prijs heeft gewonnen op het Duitse Theatertreffen voor scholen. ArtEZ studente Anne Rietmeijer is daaruit opgepikt, en heeft er een internationale carrièrestart aan over gehouden.’

Zoet: ‘De traditionele weg in het bestel van talentonwikkeling is er nog steeds, maar er moet hard voor gewerkt worden. Veel studenten vinden hun weg naar productieplekken. Er zijn minder mogelijkheden, toch hebben studenten werk, ook buiten hun vakgebied. Het decor van het televisieprogramma Zomergasten is gemaakt door twee alumni, die inmiddels veel werk hebben over de hele wereld. Samira Elagoz die vorig jaar afstudeerde bij de SNDO is een wereldkunstenaar, die zowel in het theater als filmcircuit opereert dankzij haar filmdebuut bij het IDFA. Op de mimeopleiding zie je steeds meer installatiekunst. Kijk naar Wild Vlees, een collectief dat een hele andere context vindt.’

Allard: ‘De student bepaalt de richting van zijn opleiding. Vanuit het opleidingsnetwerk probeer je studenten te koppelen, daar komen relevante trajecten uit voort. Niet iedereen loopt langs de productiehuizen, maar er zijn dus nieuwe succesverhalen.’

Wat zijn de gevaren in het huidige kunstklimaat?

Zoet: ‘We werken met een generatie die het risico loopt over tien jaar opgebrand te zijn. De burn-out ligt op de loer. Daarom is het belangrijk dat de Code Fair Practice door alle opdrachtgevers en kunstenaars wordt omarmd.’

Illustratie Gemma Pauwels

Dossiers

Fair Practice Code
Theatermaker februari 2018
Uitholling