Kunsten ’92, belangenorganisatie voor de culturele en creatieve sector, zette een tijdje terug een verkenning op naar een mogelijke toekomst van de sector: KUNSTEN2030. Meer dan zestig professionals uit verschillende disciplines namen deel aan workshops en brainstormsessies, waaruit een vijftal onderwerpen werd gedestilleerd. Theaterkrant sprak met projectleider en bestuurslid Jeroen van Erp en Marianne Versteegh, algemeen secretaris van Kunsten ’92. ‘We wilden vertrekken vanuit een utopisch perspectief.’

De afgelopen jaren waren, op zijn zachtst gezegd, niet makkelijk voor de kunstensector. Na de harde bezuinigingen van 2013 begonnen kunstenaars en organisaties net weer een beetje op te krabbelen toen de coronacrisis toesloeg, en de meeste kunstproductie en (vooral) -uitvoering onmogelijk maakte. De sector reageerde met een initiatief dat voordien onmogelijk had geleken: een discipline-overstijgende taskforce als gesprekspartner voor de overheid, waarin meer dan honderd branche-, beroeps- en belangenorganisaties samenwerkten. Resultaat: hoewel er zeker dingen zijn aan te merken op het reddingsbeleid van de overheid (zoals dat de steungelden in te beperkte mate bij individuele kunstenaars belandden) kwamen er verschillende steunpakketten om de culturele sector van de ondergang te behoeden.

Belangenorganisatie Kunsten ’92 was de initiatiefnemer van de taskforce culturele en creatieve sector, en algemeen bestuurslid Jeroen van Erp zag een kans in de nieuwe, discipline-overstijgende eensgezindheid van de sectoren. ‘Het idee om op een andere manier na te gaan denken over de sector leefde al een tijdje, en dat kwam door de pandemie vanaf maart 2020 in een stroomversnelling. Er moest gered worden wat er te redden viel, maar tegelijkertijd ontstond er een collectief bewustzijn van de gedeelde kwetsbaarheid. Omdat we al langer in het politieke verdomhoekje zaten, wilden we een deltaplan voor de kunsten opzetten. Vanuit mijn ontwerpachtergrond (Van Erp studeerde af als industrieel ontwerper aan de TU Delft en is een van de oprichters van ontwerpbureau Fabrique, waaraan hij nog altijd verbonden is) stelde ik aan de rest van het bestuur voor om een co-creatietraject in te gaan om de sector opnieuw vorm te geven vanuit een toekomstvisie – dus niet meer vanuit de herstelmodus, maar vanuit een utopisch perspectief.’

‘Het idee was om een prototype te ontwikkelen voor een nieuw systeem, vertrekkend vanuit een idee over hoe de wereld er in 2030 uitziet. Aan de ene kant hebben we ontwerpmodellen gebruikt die erop gericht zijn je los te maken van het ‘nu’, en verder hebben we ons op huidige trends gebaseerd: bijvoorbeeld dat data steeds belangrijker worden. Maar je kan dit niet technocratisch aanpakken: je komt al heel snel terecht bij een gesprek over gedeelde waarden.’ 

‘Voor dat gesprek hebben we gebruik gemaakt van het collectieve brein van de culturele en creatieve sector. We hebben zestig mensen uitgenodigd, vanuit alle disciplines en vanuit alle lagen van een organisatie, van kunstenaars tot directeuren tot beleidsmedewerkers van het ministerie van OCW, om de sector aan te zetten om hierover na te gaan denken’.

‘We hebben daarbij gekeken naar vier ‘relaties’: tussen de sector en het publiek, de sector en de overheid, de instellingen en kunstenaars en tussen verschillende organisaties. In die gesprekken zijn we vertrokken vanuit de kernwaarden van de Fair Practice Code: solidariteit, diversiteit, vertrouwen, duurzaamheid en transparantie. Vanuit vier workshops hebben we de overdenkingen die naar voren kwamen gebundeld in vijf ‘eilanden’. Dat zijn de hoofdthema’s waarmee we verder aan de slag willen gaan. Voor elk van die ‘eilanden’ hebben we sessies georganiseerd, gericht op het bedenken van interventies: hoe kun je deze thema’s vooruithelpen?’

‘Een goed voorbeeld is het eiland ‘De gemeenschap als vliegwiel’, dat gaat over het draagvlak voor kunst in de samenleving en de verbintenis met het publiek. Hoe zorg je ervoor dat die gezond blijven in een tijd waarin dat niet meer vanzelfsprekend is? Als je dat op de lange termijn gaat bekijken kom je bij onderwijs uit. Als je kinderen op school vraagt wat ze leuk vinden, gaat de helft van de antwoorden over kunst en cultuur (films, games, boeken en tv bijvoorbeeld) maar zo zien ze dat natuurlijk zelf niet. Je kan dus kinderen op basisscholen al een breder kader geven van wat kunst en cultuur is, waarbij je het onderscheid tussen kunst, erfgoed en creativiteit doorbreekt, zodat kinderen het allemaal in samenhang gaan zien. Je kan dan bij voorbeeld beginnen bij de Pabo’s en docenten leren hoe ze over kunst en cultuur kunnen praten.’

Marianne Versteegh, algemeen secretaris van Kunsten ’92, beaamt de noodzaak van een dergelijke langetermijnaanpak. ‘In Engeland is kunst een essentieel onderdeel van de lesmethodes en het curriculum. En als je de beleving van wat kunst is verbreedt ontstaat er ook meer solidariteit tussen verschillende delen van de sector, en kun je de belangen beter op elkaar afstemmen. Dan zie je dat je allemaal afhankelijk bent van elkaar, en kunnen de grote spelers hun verantwoordelijkheid nemen voor kwetsbare organisaties of individuen.’

Van Erp: ‘Een ander eiland dat we hebben is ‘It takes 2 to tango’, en daarin richten we ons op versterking en vernieuwing van samenwerkingsvormen tussen organisaties. Ik geloof er heilig in dat dat een belangrijk issue moet worden, omdat ik denk dat de sector er sterker van wordt als er meer in het algemeen belang wordt gedacht in plaats van in het instellingsbelang. Je zag tijdens de pandemie dat grote instellingen weerbaar zijn en individuele kunstenaars kwetsbaar. Door subsidies te koppelen aan samenwerkingsverbanden, kun je de hiërarchische verhoudingen tussen instellingen en kunstenaars doorbreken. Bijvoorbeeld: een museum krijgt alleen geld als er een  gelijkwaardige samenwerking wordt aangegaan met kunstenaarscollectieven.’

Versteegh: ‘Wat ik daarbij wel wil aantekenen, is dat samenwerkingen van bovenaf forceren niet werkt. Je kan het wel stimuleren maar je kan het niet afdwingen. Het idee zou moeten zijn: het empoweren van collectieven en het stimuleren van gelijkwaardigheid. Welke vorm dat dan krijgt is nog up in the air. Je moet benadrukken dat alle onderdelen van de keten waardevol zijn, en dat ze elkaar nodig hebben. De ontwikkelfunctie, en daarmee de verantwoordelijkheid die instellingen nemen voor beginnende of anderszins kwetsbare kunstenaars, kan veel beter worden verankerd in grote instellingen.’

Van Erp: ‘Het idee is dat we deze nieuwe gedachtes gaan neerleggen bij de sector en de overheid. Voor de interventies die we hebben bedacht gaan we eigenaarschap creëren: wie wil dit oppakken en concreter gaan maken? Daarbij kijken we vooral naar de basis: kan dit bijdragen aan een nieuwe mentaliteit binnen de sector? Of aan hoe er van buitenaf naar de sector gekeken wordt? Er zullen daarbij af en toe ook pijnlijke keuzes moeten worden gemaakt.’

Versteegh: ‘Maar daarnaast moet je de kansen ook goed verwoorden; als je alleen maar de nadruk legt op de moeilijkheid en pijnlijkheid ervan komen we er niet. Het toekomstperspectief dat we formuleren, vertrekt vooral vanuit een open blik naar wat de kunstensector zou kunnen zijn, en niet alleen vanuit een reactie op gevaren.’

Van Erp: ‘Een ding dat bij alle workshops alvast naar voren kwam, is dat er allerlei ‘assets’ zijn die we veel meer met elkaar kunnen delen, zowel kennis en expertise, als materiaal en ruimte. Dat lijkt me laaghangend fruit.’

Versteegh: ‘Een van de deelnemers kwam met het voorbeeld dat hij op zoek was naar een bepaalde camera die ze bij de VPRO hadden. Hij heeft hen benaderd en gezegd: ‘Jullie zijn toch een ‘publieke omroep’, dan is jullie materiaal toch ook beschikbaar voor het algemeen belang?’ Dat vind ik een heel mooi uitgangspunt, hoe zouden we opnieuw kunnen kijken naar assets van publiek gefinancierde instellingen?’

Van Erp: ‘Dan zou je naast de ‘creative commons’, waar artistieke ideeën en praktijken door iedereen gebruikt kunnen worden, ook kunnen werken aan een ‘asset commons’ waarbinnen je materiaal met elkaar deelt.’

Versteegh: ‘In het eiland ‘Nieuwe waarden, een nieuwe mentaliteit’ staan we onder andere stil bij sociale veiligheid en goede werkomstandigheden. De term ‘fair judgement’, als aanvulling op ‘fair practice’, komt uit de creatieve sector, en gaat over beoordelingssystemen. Welke taal gebruiken we om over kunst en cultuur te spreken, hoe beoordelen we ‘artistieke kwaliteit’? Ook de gevolgen van MeToo spelen daarin een rol: je hebt in de beoordeling altijd te maken met machtsrelaties. Als je dat soort overwegingen als uitgangspunt neemt, ontstaat een heel andere manier van nadenken over beoordelen.’

Van Erp: ‘Een goed voorbeeld is de beoordelingssystematiek die Arjen Hosper heeft geïntroduceerd aan de opleiding Docent Drama in Zwolle (zie het interview met Hosper elders in dit nummer, red.). Dat gaat wel een grote polemiek opleveren in de sector omdat bestaande ideeën over artistieke kwaliteit moeten worden losgelaten – maar het is belangrijk om vanuit verschillende perspectieven naar de sector te kijken. Als je naar het fileprobleem kijkt vanuit een ingenieursperspectief ga je meer wegen bouwen, maar als je kijkt vanuit een sociologisch perspectief probeer je mensen te bewegen om niet allemaal tegelijk de weg op te gaan.’

Versteegh: ‘Het is in de komende jaren vooral belangrijk om de breedte en de verwevenheid van de culturele en creatieve sector met de samenleving duidelijk zichtbaar te maken, om zo voldoende politiek en maatschappelijk draagvlak te creëren. Je merkt de afgelopen jaren, en zeker tijdens de coronacrisis, dat die verwevenheid langzamerhand door de politiek wordt gezien. Rijksbouwmeester Francesco Veenstra sprak in het laatste Paradisodebat over het belang van een bibliotheek voor de stad, en de nieuwe verbindende functies die daarbij horen, wat voor een sterkere sociale cohesie zorgt. Je ziet dat steeds meer instellingen en kunstenaars die stap naar de samenleving zetten, ze betrekken het publiek steeds vaker bij creatieprocessen of beleidsvorming. Daar gaat een ander soort betrokkenheid uit ontstaan. We stappen langzamerhand af van het idee dat de aanwezigheid van kunstenaars een wijkaantrekkelijker maakt – waarna de oorspronkelijke bewoners én die kunstenaars uit de wijk verdwijnen vanwege stijgende prijzen en gentrificatie. Door een actievere verbintenis met de directe omgeving aan te gaan, vermijd je dat. De samenwerking tussen artistieke instellingen zou je ook moeten uitbreiden naar maatschappelijke instellingen: een school kan bij voorbeeld ruimtes beschikbaar stellen in ruil voor educatieprojecten. In Brabant heeft de GGD in hun beleidsplan opgenomen dat ze samenwerkingen met de kunstensector willen aangaan, waarbij projecten met en door kunstenaars een bijdrage leveren aan de mentale en lichamelijke gezondheid van mensen.’

‘We moeten af van de kloof tussen gesubsidieerde en commerciële organisaties. De ruimte voor kunst en ontwikkeling staat bij iedereen centraal, of er nu een winstoogmerk is of niet. En iedereen heeft er belang bij dat de culturele en creatieve sector door de politiek serieus wordt genomen en dat de waarde van kunst als kern van iedere creatie centraal blijft staan.’’

Beeld: Milo

Dossiers

Theaterkrant Magazine mei 2022