Kijken door een inclusieve bril en snappen welke gevoeligheden er bestaan in het theater, leer je niet zomaar als je dat een leven lang niet hebt hoeven doen. In deze nieuwe serie Lieve Inclusieve Wit, onder redactie van Nan van Houte, komen witte stemmen aan het woord over hun beleving van en gedachten over een inclusiever theaterveld. In deze editie: Laurien Saraber en Annet Lekkerkerker.

Toegankelijkheid als sleutelwoord

Lieve Annet,

Waar we er op de aardbol een steeds grotere puinhoop van maken, geeft de schaal van een stad, van een buurt, of van kunst, ruimte voor oprechtheid. Daar kan je nog min of meer de effecten van je woorden en daden overzien, hoef je je niet machteloos te voelen. Op kleinere schaal heeft het altijd zin om te blijven bewegen en beweging te blijven uitlokken. 

Daarom vind ik het mooi dat Nan en Neske deze openbare briefwisseling startten. Jij vroeg mij als schrijfpartner. Ik zei meteen ja want de brievenreeks is er een van het hart, van eerlijkheid en geweten. Daar iets aan mogen bijdragen met iemand die ik vakmatig en als mens hoog heb zitten, vind ik een eer. 

Dat neemt niet weg dat ik moeite heb met de taal waarin de opdracht is gesteld. Het is de bedoeling dat we in gesprek gaan over onze ervaring met zwart-wit verhoudingen. Ik was altijd nogal pragmatisch in het gebruik van woorden als diversiteit, multicultureel, wereldmuziek, niet-westers, kleur, zwart, wit. Van de inwisselbaarheid van termen was ik me bewust, maar om verbetering te bewerkstelligen heb je soms overkoepelende begrippen nodig, vond ik. Dat gemak ben ik kwijt, door een combinatie van ervaringen in mijn persoonlijk leven en in mijn werk. 

In mijn werk merk ik dat het en passant gebruik van ‘diversiteitstermen’ zoals ik er net een paar noemde, veel meer vragen oproept dan vroeger. Of de vragen worden nu eerder uitgesproken. Zijn we nieuwe collega’s soms op huidskleur aan het werven? De eerste keer dat die vraag me werd gesteld schrok ik me een ongeluk. Nee natuurlijk niet! Je wilt, in een organisatie die middelen van de hele stad verdeelt, een ferme variëteit aan referentiekaders, meningen, netwerken, communicatie-, werk- en leerstijlen, omdat je daarvoor(be)staat. Aandacht voor diversiteit bij werving van medewerkers en adviseurs is een van de directe wegen daarheen. Maar die bijsluiter staat niet op mijn voorhoofd. 

Voor mij persoonlijk wordt het uitspreken van de woorden zwart en wit steeds ongemakkelijker. Ik voel een innerlijke tweestrijd bij de paradox dat je de aandacht moet vestigen op kleur om gelijkwaardigheid te bewerkstelligen. De woorden worden ook op zo verschillende manieren gebruikt, dat ik niet meer weet hoe ik dat nog zorgvuldig kan doen. Binnen onze organisatie en subsidiebesluiten gebruiken we zwart en wit nu alleen daar waar kunstenaars en culturele organisaties er zelf voor kiezen. Soms is dat door hun hele plan heen, soms in de titel om een gewenste beweging te markeren: de Black Archives, de Black Achievement Month. We sluiten aan bij de taal van de aanvrager en zijn specifiek waar dat kan: Afro-Caribische cultuur, Afro-Amerikaans erfgoed, Zuid-Amerikaans, Nederlands-Nigeriaanse kunstenaar. En ook dat voorzichtig, want het gaat niet om categoriseren, het gaat om recht doen aan de kunst en kunstenaar met alle nuances die daarbij horen. 

Een brief over semantiek was niet de bedoeling, maar het vak van een subsidiënt is behoorlijk talig, en taal gaat ook over macht. Bij zwart-wit verhoudingen in het kunstenveld denk ik aan weerklank in zijn totaliteit (niet bij elke afzonderlijke kunstuiting) van wat de samenleving te vertellen heeft. Zonder dominanties. Ik weet niet of het mogelijk is om aan te geven wanneer het zo ver is, of inclusie ooit ‘voltooid’ kan voelen. Wel weet ik dat het nu nog niet zo is. 

Opleiders, programmeurs, journalisten en fondsmedewerkers maken zelf geen kunst, maar kiezen wel welke kunstuitingen en kunstenaars ze bijstaan en creëren zo mede het veld. Jullie als opleiders eerst, en wij als fonds later, als een maker of project al een beetje vorm heeft. We hebben gezamenlijk dus een grote verantwoordelijkheid voor de mate waarin er sprake is van weerklank. Onze keuzes moeten meebewegen met de tijd, of liever nog een beetje anticiperen. 

Voor een kunstenveld dat een betere weerklank van de samenleving geeft, vind ik toegankelijkheid een sleutelwoord. In mijn optiek valt of staat het met wat er te zien en te horen is, met het aanbod. Met toegankelijk bedoel ik niet ‘makkelijke’ kunst, want elk publiek wil serieus genomen worden. Ik bedoel een palet van kunst die goed vindbaar is, waarvan in een aansprekende context te genieten is en die inhoudelijk resoneert. Er is een veel grotere variëteit nodig aan verhalen, onderwerpen, esthetiek en mensen op beeld of op het podium. Spreekt de inhoud aan, dan volgt het publiek. 

Mijn hart gaat kloppen van tentoonstellingen, voorstellingen en films waarbij elke bezoeker in én uit zijn comfort zone kan raken, alleen niet elke bezoeker op hetzelfde moment. Interesse ontstaat volgens mij uit een subtiel samenspel van alom menselijke nieuwsgierigheid en herkenning. Als het verhaal of thema of de kunstenaar haakt aan iets vertrouwds en tegelijkertijd een belofte herbergt van méér: van iets dat je nog niet weet, van iets nog onbekends voelen, ervaren, delen met anderen. 

Wat ben ik blij met initiatieven als de Surinaamse School in het Stedelijk Museum Amsterdam en Het andere verhaal, kunst uit het Marokkaanse modernisme, in het Cobra Museum. Serieus nemen betekent ook: overzicht creëren, het met enige regelmaat groots aanpakken en verbindingen leggen tussen verleden en actualiteit. Het is me eerlijk gezegd een raadsel waarom er in wereldstad Amsterdam zo weinig actuele kunsten te zien zijn uit landen waar zo veel Nederlanders familiebanden mee hebben. Van niches kan je met goed fatsoen toch niet meer spreken. Hopelijk pakt gauw een belangrijke presentatie-instelling ook de handschoen van Sasha Dees op, die besloten ligt in haar Conversations on contemporary art in the Caribbean.

De inhoud voorop dus. Die inhoud bestaat en ontwikkelt zich, maar heeft daarvoor ook middelen nodig. Als je in de positie bent waar middelen verdeeld worden, weet je dat dat pijnlijke keuzes met zich meebrengt die her en der weerstand oproepen en een rechte rug vragen. Wat doe je niet meer, als je iets nieuws wel doet? Het samenhangende ‘systeem’ van keuzes makende instituten wordt weleens voorgesteld als een veelkoppige draak, waar je tegen vecht met een per definitie te klein zwaard. Nu ik er al een tijdje deel van uitmaak, kijk ik er wat anders naar. Omdat ik weet met hoeveel liefde voor kunst en mensen er wordt gewerkt, maar ook dat het krachtenveld waarbinnen je werkt minder eenduidig is dan het aan de buitenkant kan lijken. 

Je verdeelt schaarste, je bent er voor duizenden kunstenaars en organisaties, en je hebt een politiek gekaderde opdracht. Daarbinnen iets in beweging krijgen is een ander vak dan dat van de militante activist, zoals ik in mijn begintijd in het ‘systeem’ eens werd genoemd. Nu, in mijn huidige functie, zoek ik de kritische stemmen van anderen op, probeer ze dichtbij te houden, te luisteren en ze van buiten naar binnen te halen als collega’s en adviseurs. Ik vind dat noodzakelijk, maar zo’n bevragende bestuursstijl kan ook verward worden met onzekerheid, het maakt kwetsbaar. Jij staat al langer aan het roer, ik ben benieuwd hoe jij daarnaar kijkt. 

Tot besluit even terug naar de magische ervaring van kunst, waar we het tenslotte voor doen. Toegankelijkheid gaat niet alleen over het podium en het doek, maar ook over de zaal. Zullen we ons met zijn allen niet meer gedragen alsof we in een hoogmis zitten? Publiek dat reageert, meeleeft en voelbaar aanwezig is, en af en toe een foto mag maken om zijn enthousiasme te delen: ik vind het een verademing.

Een warm welkom, dat maakt bezoek aan kunst een ode aan het leven.

Annet, er is nog zo veel meer om over te praten. Ik verheug me op je woorden.

Liefs,
Laurien

Woorden doen er alles toe

Lieve Laurien,

Dank je wel voor je brief! Ook ik vind het leuk en goed om juist met jou dit gesprek-op-schrift te voeren; het respect is wederzijds. Jij en jouw team bij het AFK strijden voor en werken aan een dynamische en open sector waarin meerstemmigheid sine qua non is, dat doen jullie goed. Dat we ook (vanuit onze verschillende posities en rollen in de sector in de stad) samen kunnen lachen, sparren en soms ook zuchten om hoe ‘t gaat in Amsterdam, is extra fijn. 

Even onze posities, in grove pennenstreken; wij zijn twee witte vrouwen, ruim volwassen, ik ‘n stukje ouder dan jij. We werken in de brede kunst- en cultuursector in Amsterdam en zijn allebei medeverantwoordelijk voor en betrokken bij het vergroten van inclusie, diversiteit in die cultuursector. Ik vind het spannend, wij, over dit onderwerp, al die meelezers…

Je schrijft dat je je gemak in het gebruiken van de taal waarmee we spreken over allerlei issues van inclusiviteit, van kleur, bent kwijtgeraakt. Herkenbaar. Want, hoeveel rijker, maar ook hoeveel ingewikkelder is dat instrument taal geworden de afgelopen jaren, wanneer wij spraken en schreven over inclusie en diversiteit.

Taal is niet neutraal, nooit geweest, maar dat hebben we misschien wel lang gedacht, te lang. Want zo zei men: het ging toch om de goede intentie, de goede bedoelingen, dus dat gepriegel over woorden, zwart/Zwart/van kleur; slaaf/tot slaaf gemaakte; blank/wit.

Maar woorden doen er alles toe!

Het zorgvuldig gebruiken van taal, het zoeken naar woorden die het beste uitdrukken waar het om gaat, het ons realiseren dat generalisaties altijd tekortdoen aan de reikwijdte en complexiteit van wat we willen beschrijven, het is een zoektocht. En ik denk (net als jij) dat het zoeken naar de juiste woorden, de juiste termen nog lang niet voorbij is. We zullen blijven leren en blijven nuanceren. Dat proces is kwetsbaar en soms pijnlijk. Woorden kunnen striemen, kwetsen; wij witten worden daarop gewezen, we schamen ons, voelen ons soms terechtgewezen, irritatie steekt de kop op en de reflex is die van ‘ja, maar ik bedoelde het toch goed’. Als we niet uitkijken trekken we ons terug en gaan een volgende keer een gesprek uit de weg, omdat we bang zijn de juiste woorden niet te kennen. Waarbij ik in deze alinea het ‘we’ ben gaan gebruiken als ‘men’, niet meer als ‘jij en ik’, hoewel ik ervan overtuigd ben dat we beiden deze ervaring kennen.

Zonder woorden geen gesprek. We moeten dus praten over de taal waarmee we spreken, over de woorden die we gebruiken, de betekenis ervan. We moeten leren dat mijn betekenis niet per se de betekenis van de ander is. Sterker, dat de kans heel erg groot is dat wat ik als neutraal ervaar, vanuit mijn witte, geprivilegieerde, cis-gender, heteroseksuele positie, dat niet is, in elk geval niet voor mijn gesprekspartner. En o wat maak ik een fouten, het schaamrood stijgt me naar de kaken als ik aan sommige ervan terugdenk. In heel veel gevallen heb ik het geluk gehad dat mijn gesprekspartner me op een vriendelijke, opbouwende manier terecht wees. Soms ging het er harder aan toe en werd ik ‘weggezet’; dan werd gesteld dat ik, vanuit mijn positie (zie hierboven) het gesprek niet zou kunnen of mogen voeren, zou het beleid dat ik professioneel voorsta niet door mij uitgevoerd mogen of kunnen worden, omdat ik niet weet waarover ik het heb, ik te geprivilegieerd ben. In extreme gevallen weigerde betrokkene met mij door te praten. Au.

Ik was en ben ervan overtuigd dat het cliché ‘we-moeten-dit-echt-samen-doen’ terecht een cliché is. Ik geloof, wil geloven in een organisatie, een sector, een school, en uiteindelijk in een samenleving, waarin dat wordt doorvoeld en in praktijk wordt gebracht. Maar hoe doen we dat dan? Dit ‘samen-doen’ is al zelden makkelijk en als woorden precair zijn – zie hierboven -, bijvoorbeeld omdat we verschillende achtergronden hebben, uiteenlopende ervaringen, geschiedenissen en posities, dan vraagt het ideaal van ‘het-samen-doen’ om extra inzet. 

Een tijdje terug werd ik gewezen op het principe van ‘principled struggle’ (dank Merel Heering!). Deze term is gemunt door N’Tanya Lee, ik gebruik de uitleg van adrienne mae brown, die schrijft ‘in struggle that is principled, we struggle for the sake of building deeper unity, that we are honest and direct while holding compassion, that we each take responsibility for our own feelings and actions, and seek deeper understanding by asking questions and reading a text before we launch our counter argument’. Ik ga me verder in verdiepen in principled struggle en hoop daarvan weer te leren. 

Terug van theorie naar praktijk. Terug naar onze geprivilegieerde posities, waarin we toch ook gewoon verantwoordelijk zijn voor beslissingen. Je schrijft dat jouw bevragende leiderschapsstijl soms wordt aangezien voor onzekerheid. Ik vind het ‘niet-weten’, het (be-)vragen een geweldige start en een teken van kracht. Het je omringen met ‘anderen’, vragen hoe zij tegen iets aankijken, hoe zij iets ervaren, is essentieel! We weten immers steeds beter wat we niet weten, hoe beperkt enkel onze eigen ervaring is, we kennen de noodzaak van meerstemmigheid. 

En zo kom ik ook weer terug bij de kunst (hoera!). Want het is ook (juist!) kunst, de voorstelling, het object, het boek, de muziek, de taal, de dans, de film, die ons iets toont, iets doet ervaren wat we nog niet kenden, niet wisten, niet eerder hoorden, niet zo, niet hier, niet nu… Kunst is een vorm van luisteren, wat mij betreft een geweldige vorm van luisteren, en speelt dus een belangrijke rol in het gesprek, en dus ook in de ‘principled struggle’ denk ik.

Maar dat betekent ook dat we veel meer, nieuwe en andere verhalen nodig hebben, andere geluiden, andere kunstenaars. Kunst die, zoals jij ook schrijft, meer weerklank vindt bij veel meer mensen dan nu het geval is. De academies van de AHK spelen daarin een belangrijke rol; zij leiden de makers, de kunstenaars en de cultuurprofessionals van morgen op, zij die de nieuwe verhalen maken, en deze over het voetlicht brengen, als producent, docent, technicus, etc. Andere verhalen vragen ook andere vormen; misschien dat die nieuwe vormen ook meehelpen aan ’t ‘ontheiligen’ van de ongeschreven regels van de kunstconsumptie, hoe fijn is dat.

Een school is wat mij betreft een lerende gemeenschap; leren is, zeker in de kunst, geen éénrichtingverkeer; de docent draagt over, natuurlijk, maar elke student draagt bij aan hetgeen geleerd wordt. 

In de kunst is het grootste deel van de ‘output’ resultaat van samenwerking, van samenspel. Ik ben ervan overtuigd dat samen iets leren, in een creatieve gemeenschap waarin iedereen zich bewust is van zijn/haar/hun opdracht en verantwoordelijkheid, leidt tot het beste resultaat. Dat geldt natuurlijk niet alleen in de kunstpraktijk, maar voor elke organisatie, voor elk team. Om op deze manier te kunnen samenwerken moet je over twee essentiële vaardigheden beschikken: luisteren en spreken.

Om te leren spreken moet je luisteren, om goed te leren spreken moet je goed luisteren. En heel veel kunst kijken!

Tot snel, alle goeds,
Annet

Beeld Kwame Kwanzaa

1. Citaat uit adrienne maree brown ‘A call to attention Liberation: to build abundant justice, let’s focus on what matters’ gepubliceerd op 16 maart 2018 op www.truthout.org.
2. Onder andere door dit boek te lezen: Holding Change, van adrienne maree brown, met daarin ook een bijdrage van N’Tanya Lee.

Dossiers

Theaterkrant Magazine zomer 2022