Jan…

Jan Ritsema, regisseur, theatermaker, boekenuitgever, eigenaar van een voormalig klooster, docent, bevlogen inspirator en geëngageerd denker en performer, is niet meer. Geboren als zoon van een Groningse fabrikant, overleed hij op 10 oktober op 76-jarige leeftijd in Amsterdam. 

Na een periode in het drama-onderwijs, verwierf Ritsema faam met U bent mijn moeder (1982) dat hij samen met Joop Admiraal maakte. Hij was betrokken bij gezelschappen als het Werkteater en Maatschappij Discordia, speelde een rol bij de oprichting van Mugmetdegoudentand en Toneelgroep Amsterdam en deed regies bij groepen als ’t Barre Land en Dito Dito. 

Vanaf eind jaren tachtig kwamen daar steeds vaker regies in België bij. Het Kaaitheater werd in de afgelopen decennia voor hem een vaste plek en (co-)producent van een reeks indrukwekkende producties, inclusief die waarin hij zelf  Quatuor pour la fin du temps (1996); Weak Dance Strong Questions (2001) met Jonathan Burrows.

In 1979 richtte Ritsema de Theatre Bookshop op in de Amsterdamse Stadsschouwburg, het latere International Film and Theatre Books, dat recentelijk de deuren moest sluiten. Vanuit de boekhandel runde hij zestien jaar een uitgeverij, die hij in 1989 uitbreidde met dochteronderneming Rothschild & Bach. In dit speciale fonds selecteerde hij uitgaven op puur persoonlijke interesse. Er vloeiden nieuwe vriendschappen uit voort met even dwarse denkers als hijzelf. Zo vond schrijver Arnon Grunberg er in de eerste jaren van zijn schrijverschap een kritisch maar meedenkend gehoor. 

Zelf publiceerde hij ook, vlammende reflecties op de wereld, de mens en het theater. Zo legt hij in Etcetera – in zijn pamflet over de leugen Het overkomt ons niet – zijn adagio bloot: ‘Op het nieuwe toneel heeft de schijn als verschijning afgedaan.’ (1995)

Die behoefte tot de kern te komen vormt een rode draad in zijn leven. In 1995 draagt hij bij aan de oprichting van Performing Arts Research and Training Studios (P.A.R.T.S.), het initiatief van choreografe Anne Teresa De Keersmaeker in samenwerking met La Monnaie/De Munt in Brussel. Hij geeft er bijna twaalf jaar lang een jaarlijkse theaterworkshop van zo’n vijf weken. Steeds vaker is hij betrokken als inspirator bij initiatieven van jonge makers die de grenzen van performancekunst en activisme opzoeken. Hij is daarbij niet easy going: voelt hij je overtuiging niet, dan is hij genadeloos. 

De jaren bij P.A.R.T.S. lijken de opmaat naar een volgende fase. In 2005 koopt hij een oude kloosterschool in het noorden van Frankrijk, Saint-Erme-Outre-et-Ramecourt, een dorp met nog geen tweeduizend inwoners. Hij richt er PAF op: Performing Arts Forum, een residentie voor kunstenaars, theoretici, politiek activisten en iedereen die er in rust wil werken maar ook geïnspireerd wil worden door discussie met anderen. Jan bewoont er zelf een aantal kamers. Alle tijdelijke bewoners dragen bij in de onkosten en dienen de basisregels te volgen om duurzaam voortbestaan van de plek te waarborgen. Wat ze ervoor terugkrijgen is voor velen van onschatbare waarde. In 2015 verkoopt hij PAF aan vijftig particulieren die vanaf dan elk twee procent van de plek bezitten. Tegelijkertijd initieert hij een nieuwe plek in Massiaru, Estland, dat op dezelfde gedachten gestoeld wordt. 

…en mijn herinneringen

Januari 1989. Ik ben net afgestudeerd en doe klussen bij jeugdtheater De Krakeling. Daar maak ik kennis met Jan Ritsema. Priemende ogen, peilende blik vergezeld van een glimlach met zweem van verholen spot. Hij werkt er met Stichting Cervelaat aan productie Het Heengaan, over jongeren en hun ontwakende seksualiteit. Ondertitel van de voorstelling: 8 op 8. In de voorstelling geeft hij een reeks jongeren de ruimte zich aan een publiek te laten zien; in gechoreografeerde patronen of spontaan ontstane vormen. Beïnvloed door de film Nostalgia (1983) van de Russische Andrei Tarkovski ontstaat er een opeenstapeling van sfeerbeelden. Meisjes en jongens in kleurrijke uitdossingen bewegen over het toneel, ze raken aan elkaar, aan zichzelf of aan de her en der verspreide rekwisieten die geen direct duidelijke betekenis creëren. En ze kijken naar ons, lang en uitdagend. Geleidelijk ontstaat er een spanning met onmiskenbaar een erotische lading. Ik voel bij de toeschouwers om me heen een mengeling van fascinatie en vertwijfeling. Waar kijken we naar? De blikken van de jongeren zijn vorsend en confronterend eerlijk. Ze wijken niet voor die van ons. #MeToo is nog decennia ver weg, maar het ongemak is voelbaar. Zo direct en naakt zag ik niet eerder een voorstelling en het raakt. De jongeren staan in het hier en nu en zijn wat ze zijn. 

Na afloop lees ik de commentaren. De meningen zijn verdeeld. Marianne van Kerkhoven vraagt zich af hoe het kan dat zij iets anders ziet dan enkele critici, die het ongemak bij de voorstelling vertalen en Ritsema aanspreken op voyeurisme en zelfs geilheid. Ik mag hem interviewen voor Skript, mijn eerste artikel. Ik ontmoet een gepassioneerde, snel denkende en snel sprekende man en ik ben geïmponeerd door zijn bevlogenheid. 

Later dat jaar regisseert Ritsema Johan Leysen in Wittgenstein Incorporated. Hier krijgen Ritsema’s ideeën over transparantie en in het hier en nu acteren op duidelijke manier vorm. De tekst van Peter Verburgt is een weergave van een oorspronkelijk als tv-scenario geschreven tekst. Naast het college dat filosoof Ludwig Wittgenstein eind jaren dertig geeft aan de universiteit van Cambridge zoals opgetekend door twee studenten, bevat het ook camera- en regieaanwijzingen en reflecties op de gedachten van Wittgenstein. Leysen spreekt de volledige tekst, met aanwijzingen en al. Het werkt eerst vervreemdend, maar trekt je dan als toeschouwer volledig het denkproces van de filosoof binnen – én in dat van de acteur. Leysen op toneel wikt en weegt zichtbaar in de wijze waarop hij Wittgenstein en diens overpeinzingen wil vormgeven. Reflectie en metareflectie ineen, met de kracht van theater als laboratorium, een plek van onderzoek naar leven én acteren. In die aanpak toont Ritsema zijn overtuiging: het leven, werk, het zijn – ze zijn alle zoals theater. Ze bestaan in het hier en nu en krijgen betekenis door hoe we er mee omgaan. 

In een analyse van Wittgenstein Incorporated formuleert Marianne van Kerkhoven in Etcetera een aantal kernpunten van Ritsema’s voorstellingen. ‘Het twijfelen, het op het moment beslissen, het zoeken naar betekenissen achter de woorden zijn in dit proces belangrijker dan het etaleren van reeds lang beproefde zekerheden.’ Dat betekent voor de acteur simpelweg: ‘De techniek van het acteren niet als een vooraf gegeven steunpunt zien, maar als iets dat elke avond opnieuw verworven moet worden.’ (Etcetera 1989, jrg. 7 nr. 26) 

Authenticiteit en transparant acteren vergen onderzoek en overtuiging van het belang van het hier en nu. Die constatering keert telkens weer terug, in elke regie en in elk gesprek. Jan Ritsema volgt een consequente lijn waarin het dilemma is hoe een geacteerde creatie ‘echt’ kan zijn, als deze toch ook in elke nieuwe voorstelling herhaald moet worden. ‘De hoofdzaak is: zeggen wat er staat. Dat betekent dat je als acteur niet bij voorbaat moet interpreteren, dat neemt de helderheid weg. Laat de woorden het werk zelf doen.’ Repetitieprocessen zijn dan soms ook niet eenvoudig. Acteurs moeten autonoom zijn, niet ijdel, menen wat ze zeggen en ze moeten zich ook volledig kunnen openstellen, willen ze waarachtig theater kunnen maken. Ritsema confronteert spelers met elke vorm van ijdelheid of schijnvertoning en niet elke acteur gaat daarin mee.

Zijn jaren negentig worden gekenmerkt door voorstellingen met die intentie en ik ben fan, omwille van het beroep dat op me gedaan wordt als toeschouwer. In het prachtige Trio in mi-bémol (1991) laten Lineke Rijxman en Josse De Pauw een stukgelopen relatie zien met authentiek acteren. In Philoktetes-Variaties (1994) brengt Ritsema drie varianten (van de Franse André Gide, Duitse Heiner Müller en Amerikaanse John Jesurun) van het verhaal van de door slangenbeet verwonde Griekse generaal. Vergezeld van Viviane De Muynck en Dirk Roofthooft vertolkt Woostergroup-acteur Ron Vawter de rol van generaal, achtergelaten op het eiland Lesbos omdat hij stinkt naar rot en verderf. In de jaren negentig waarin op openheid over het lijden aan aids ook in de theaterwereld nog steeds een taboe rust, vallen de woorden van de aan zijn wond lijdende generaal samen met de aan aids lijdende Vawter. Het motto ‘de woorden het werk zelf te laten doen’ leidt hier tot een ervaring waarin het fysieke lijden van de generaal en de belichaming ervan door Vawter aangrijpend samenvallen.

Medio jaren negentig keert hij terug naar Toneelgroep Amsterdam, het gezelschap dat hij samen met Gerardjan Rijnders oprichtte, en waar hij na een seizoen vertrok vanwege wrijving tussen hem en de acteurs. In een interview met Sébastien Hendrickx zei hij daarover: ‘Ik maakte er Edward II van Christopher Marlowe met alle mannen van het ensemble. Binnen de kortste keren brak de revolutie uit. De spelers waren namelijk iemand gewend die hen vertelde wat ze moesten doen, en dat deed ik niet. (…) Ze moeten er zelf op komen – of beter: wij moeten dat samendoen.’ 

Die aanpak is te herkennen als hij Joop Admiraal bij TGA regisseert in Phèdre van Racine. Dat wil zeggen, het is een monoloog van een actrice die zich voorbereid op Phèdre; net als bij Wittgenstein Incorporated is het zoeken deel van de voorstelling. Admiraal, met wie hij U bent mijn moeder had gemaakt. Volkskrant-critica Marian Buijs schrijft: ‘Jan Ritsema zoekt op het toneel naar waarheid, persoonlijk, transparant, zonder tevoren vastgelegde emoties die al te snel bloedeloos worden. (…) Hij noemt zijn voorstelling Joop Admiraal speelt Phèdre. En dat is precies wat we zien.’ 

Het is 2001. Ik zie de voorstelling Hamlet van toneelgroep ’t Barre Land. Ik interview Jan Ritsema weer, nu voor een gehoor van studenten uit Groningen. De acteurs van het dan nog jonge collectief zijn gewend aan zelforganisatie. Ze herkennen in hem een zielsverwant als het gaat over in het nu acteren. Ritsema geeft aan: in deze Hamlet speelt iedereen alle rollen. Elke avond weer. Geen psychologie, identificatie of interpretatie maar het tonen van Shakespeares woorden en het denken van de acteurs over dat stuk, op dat moment, op dat toneel. Een nieuwe vertaling van Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes draagt bij. De studenten zijn uitgelaten en gaan mee in de zoektocht. Jan, in weerwil van zijn reputatie als onvoorspelbaar gespreksgenoot, toont zich de meest welwillende versie van zichzelf in een geanimeerd gesprek. De voorstelling blijft in mijn repertoire van collegevoorbeelden om duidelijk te maken wat transparant acteren kan zijn.

Zijn leven en werk stonden in het teken van de zoektocht naar het ware. Hij droeg zijn overtuiging over individuele keuzevrijheid en de plicht tot zelfverantwoordelijkheid met passie uit en bracht de ideeën concreet in praktijk. Het echte dat hij in alles wilde blootleggen strekte zich uit naar de werkelijkheid van zijn eigen bestaan. De ziekte die in hem sloop en in de loop der tijd verschillende keren hard toesloeg voordat het zijn lijf overnam, had niet één gezicht. Hij bestreed ze enkele keren met succes. In een interview met Hein Janssen in het najaar 2020 zegt hij: ‘Ik lijd aan zes ziektes, maar beleef toch de gelukkigste tijd van mijn leven’. 

 

foto Jan Ritsema en Gerardjan Rijnders in Waarom… Daarom (1987) van Toneelgroep Amsterdam fotograaf Kees de Graaff met dank aan Theatercollectie/Allard Pierson (Stichting TIN).

Dossiers

Theaterkrant Magazine januari 2022