Dans heeft het moeilijk in de schouwburgen. De grote gezelschappen reizen weinig, een deel van het publiek mist aansluiting bij de jonge generatie dansmakers. Hoe krijg je toeschouwers wanneer mensen niet vanzelfsprekend in aanraking komen of geïnteresseerd zijn in dans? Drie programmeurs vertellen.

Er is dit jaar één dansvoorstelling te zien in theater De Molenberg in Delfzijl. De Notenkraker van Het Ballet van de Staatsopera van Tatarstan. ‘Tot 2012 programmeerde ik alle voorstellingen van Galili Dance en Noord Nederlandse Dans’, aldus directeur Daniël Wever. ‘Maar die gezelschappen bestaan niet meer.’ Het illustreert het probleem van veel schouwburgen buiten de randstad en in kleinere steden: in regio’s waar geen of weinig dansgezelschappen gevestigd zijn, is het moeilijker om succesvol dans te programmeren.

Dat bevestigt ook de Sectoranalyse Dans die de Raad voor Cultuur in het voorjaar van 2018 uitbracht. Dans trekt met name buiten de grote steden moeilijk publiek doordat het instapniveau hoog is en een vrij (commercieel) circuit ontbreekt. Ook is het aanbod niet afgestemd op de verschillende culturen, smaken en interesses onder verschillende bevolkingsgroepen. En twee van de vier BIS-gezelschappen toeren nauwelijks met hun meer toegankelijke, grote voorstellingen, zodat die nu voornamelijk in de randstad te zien zijn.

Fabian Pikula, programmeur kleine zaal Chassé Theater Breda

Chassé Theater Breda heeft drie zalen, een kleine zaal met tweehonderd stoelen, een middenzaal met 650 stoelen en een grote zaal met 1400 stoelen. In de kleine zaal programmeert Fabian Pikula jaarlijks vijftien dansvoorstellingen, in de middenzaal zeven of acht. Omdat Chassé zo’n groot theater is, heeft het theater de luxe dat het tegenover populaire ‘blockbuster’-voorstellingen een meer experimentele programmering kan zetten.

Pikula: ‘We hebben bij Chassé al heel lang een kleinezaalabonnement, waarmee publiek onbeperkt voorstellingen in de kleine zaal kan zien. Dat trekt experimentele kijkers die graag worden verrast. Dat biedt heel veel mogelijkheden om zowel nieuw talent als het tussensegment een plek te geven. Door dat abonnement is er eigenlijk altijd wel voldoende publiek en kan ik experimenteel werk tonen.’

Het publiek met een kleinezaalabonnement is nieuwsgierig en volgt de programmering actief. ‘Ik noem hen ook wel de ‘artistieke bezoekers’, mensen die geïnteresseerd zijn in kunst. Ze willen weten wat nieuw is en komen ook naar makers die opnieuw in Chassé staan met een andere voorstelling. Daarnaast merk ik dat dans meer dan ooit leeft in Brabant. We hebben bezoekers die speciaal komen voor dans en interesse hebben in nieuwe stijlen. Ze willen ook graag de makers ontmoeten.’

Daarom organiseert Chassé voor elke dansvoorstelling een inleiding. ‘Dansgezelschap LeineRoebana is het huisgezelschap van Chassé en heeft een eigen publiek opgebouwd. We proberen die zichtbaarheid te gebruiken en in te zetten om andere dansvoorstellingen te promoten. Andrea Leine doet dit jaar bijvoorbeeld een zestal interviews als introductie op voorstellingen. Zij kent veel van de artistieke bezoekers en is daardoor echt een gezicht dat andere dansmakers kan introduceren bij ons publiek.’

Dat de dansprogrammering in Chassé zo succesvol is, heeft voor een belangrijk deel te maken met de sterke regionale infrastructuur waarin die gebed is. ‘Er is een aantal talentontwikkelingsplaatsen voor jonge makers in Brabant, namelijk DansBrabant, Makershuis Tilburg en een levendige urban dansscene in Eindhoven. Dat stimuleert de dans enorm. Als Brabantse steden steunen we elkaar daarin. Er is veel onderlinge uitwisseling en we praten veel. Ik programmeer zeker niet alleen maar Brabantse makers, maar je merkt wel dat makers uit de regio aanslaan. Dit jaar staan de Brabantse gezelschappen Panama Pictures en The100Hands bijvoorbeeld in Chassé. In de verkoop hebben zij een streepje voor.’

Stef Avezaat, directeur Schouwburg De Lawei in Drachten

Maar wat als een sterke infrastructuur ontbreekt? Schouwburg De Lawei in Drachten vormt een eenzame oase die dans programmeert in een omgeving waarin dat genre niet geworteld is. Stef Avezaat: ‘Het enige professionele dansgezelschap in het Noorden dat wordt ondersteund door het Fonds Podiumkunsten is Club Guy & Roni in Groningen. Vroeger hadden we dus ook Noord Nederlandse Dans en Galili Dance, maar dat is verleden tijd en dat is lastig, want in het Noorden hebben wij ook onze helden nodig.’

De Lawei is een regiotheater en heeft drie theaterzalen: een grote zaal met negenhonderd stoelen, een middenzaal met vijfhonderd stoelen en een vlakkevloerzaal met 220 stoelen. Daarnaast is er ook nog een filmzaal. ‘Dat is best groot voor een plaats met 55 duizend inwoners en een afzetgebied van 120 duizend mensen. In heel Friesland wonen 600 duizend mensen. Wij hebben dus een heel ander afzetgebied dan een theater in de grote stad.’

Vanwege de ligging maakt De Lawei in de programmering soms noodgedwongen keuzes. Het Nationale Ballet en Nederlands Dans Theater, twee van de vier BIS-gezelschappen, reizen maar in beperkte mate af naar Friesland. ‘Ik snap dat gezelschappen moeten kiezen, maar het gevolg is dat er minder mensen naar de grote dansgezelschappen gaan kijken. Ik heb weleens een discussie met Nederlands Dans Theater gehad. Zij investeren veel in het buitenland en weinig in de regio. Er is mij weleens gezegd: ‘Waarom zouden we naar Drachten komen als we daar moeten vechten voor het publiek, terwijl een zaal met 1500 stoelen in Londen uitverkocht is? Ik ben het daar niet mee eens. Iedereen in Nederland betaalt belasting voor dans, dus dan moeten die gezelschappen ook naar Friesland komen. Vroeger was er een reisverplichting voor gezelschappen, het is jammer dat die niet meer bestaat.’

Naast het programmeren van groot gemonteerde dansvoorstellingen van gezelschappen als het Scapino Ballet, Introdans, Conny Janssen Danst en sinds kort ook weer Het Nationale Ballet, kiest De Lawei voor investeren in jonge dansmakers en midcareer-makers. ‘Wij zetten erg in op jonge makers en de kleine zaal. Ook probeer ik makers te introduceren bij ons publiek door hen meerdere jaren achter elkaar te programmeren en zo een publiek voor hen op te bouwen. Het risico is dan dat er ook een mislukte voorstelling tussen zit, maar dat moet kunnen. Jonge makers moeten kilometers kunnen maken, net zoals het publiek. Ik stond bijvoorbeeld aan de wieg van het programma voor aanstormend choreografietalent Dansclick. De bedoeling was dat programmeurs keuzes maakten uit opkomende choreografen die verbonden waren aan productiehuizen als Korzo of Danswerkplaats Amsterdam (in 2010 overgegaan in Dansmakers). Dat is een uniek concept dat nog steeds succesvol is, omdat je een poging doet om een match te maken met de regio.’

‘Ook hebben we een kleinezaalkaart geïntroduceerd, waarmee publiek voor 120 euro een jaar lang elke maand een zestal vlakkevloervoorstellingen aangeboden krijgt. Daardoor zit er bij de dansvoorstellingen nu twee keer zoveel publiek.’

‘Het merendeel van de dans komt uit de grote stad. Die voorstellingen hebben een randstedelijke thematiek die hier in de regio niet landt. Ook Club Guy & Roni kiest voor die grootstedelijke problematiek. Hun voorstelling Mechanical Ecstasy, geïnspireerd op de rave-cultuur en dance-feesten, is een prima voorstelling. Maar hier in Drachten wonen geen studenten die dat aanspreekt, maar veel mbo-opgeleide mensen die zich daar niet in herkennen. Daarom trekt het hier geen mensen.’ Om dat publiek toch te bereiken, organiseert het Noord Nederlands Orkest samen met Club Guy & Roni een programma op de mbo-opleidingen en programmeert het inleidingen en nagesprekken bij dansvoorstellingen. Daarnaast betrekt De Lawei lokale dansscholen bij dansvoorstellingen.

Avezaat zit ook in het Jeugdfonds Cultuur, dat kinderen uit gezinnen met weinig geld de kans geeft om bijvoorbeeld muziekles, toneelles of theaterles te volgen. ’70 Procent van die kinderen kiest voor dans. Maar die ontwikkeling zie je niet terug in het bezoek. Ook de opkomst van populaire dansshows op televisie, zoals So You Think You Can Dance of Dance Dance Dance, heeft weinig tot geen effect op de kaartverkoop in de theaters.’

‘Maar wanneer een gezelschap een goede lokale verbinding maakt, levert dat publiek op. Dat werkt. Inwoners zijn dan trots op een gezelschap en identificeren zich ermee. Wij zijn daarom bezig om hier een residentieplaats te creëren voor makers. Zo kunnen we verbinding maken met de regio en een culturele ecologische infrastructuur opzetten. Als een soort humuslaag, als je rijke aarde hebt komen daar mooie dingen uit voort.’

Toch zoekt Avezaat de oorzaak niet enkel bij het ontbreken van dans in de regio. ‘Ik heb ook collega’s die weinig dans programmeren. Dan zeggen ze: “Dat trekt te weinig publiek”. Of: “Ik heb er geen verstand van”. Maar je kunt altijd een collega bellen voor advies. Theaters krijgen subsidie, die zijn er niet om enkel commercieel te programmeren.’

Daniël Wever, directeur van De Molenberg in Delfzijl

Voor Daniël Wever van Theater De Molenberg in Delfzijl is dans programmeren bijvoorbeeld niet vanzelfsprekend. Het theater heeft een zaal met vijfhonderd stoelen waar dit seizoen de enige dansvoorstelling geprogrammeerd staat: eerdergenoemde Notenkraker van het Ballet van de Staatsopera van Tatarstan. De Molenberg bedient zo’n 60 duizend inwoners uit Appingedam, Loppersum, Winschoten en Delfzijl. Wever is er zowel directeur, bestuurder, programmeur als marketingmedewerker.

Vroeger programmeerde Wever een aantal dansvoorstellingen per seizoen. ‘Dat waren alle voorstellingen van Galili Dance en Noord Nederlandse Dans. Voor mij is het lastig dat ze niet meer bestaan. Galili Dance en Noord Nederlandse Dans hadden een reisverplichting in de provincie Groningen. Het podium hier is niet optimaal voor dans, maar daardoor kwamen ze toch. Galili maakte briljante voorstellingen en mislukte voorstellingen. Soms zaten er ook voorstellingen bij die te ver van de belevingswereld van het publiek afstonden. Maar ik had wel een band met Galili Dance. Het gezelschap zat in Groningen, waardoor ik af en toe langs kon komen bij een repetitie. Ik kende Itzik Galili en de dansers. Dat een voorstelling dan soms tegenvalt hoort bij het artistieke proces.’

‘Naast Galili Dance programmeerde ik ook het Internationaal Danstheater, maar op een gegeven moment vond ik het niveau daarvan inhoudelijk teruglopen. Toen ben ik daarmee gestopt.’

‘Je krijgt veel dans aangeboden, in mijn eentje kan ik niet alles bijhouden. Als ik dan zeventig tot vierenzeventig voorstellingen programmeer per seizoen, kies ik voor impresariaten en gezelschappen waar ik een band mee heb, of die andere mensen mij aanbevelen. Ik werk samen met grotere impresariaten. Voor gedeelte van het aanbod vertrouw ik op hen. Bij dans of klassieke muziek overleg ik bijvoorbeeld met hen of dat geschikt is voor Delfzijl. Zij weten wat goed loopt. Ik kan niet altijd naar Korzo reizen om voorstellingen te zien, dat kost te veel tijd. Ik geloof dat het goede voorstellingen zijn, maar wil dat dan wel vooraf graag zien.’

Waar theaters als De Lawei en Chassé hun experimentele programmering kunnen afzetten tegen een meer populaire programmering in de grote zaal, heeft De Molenberg die gelegenheid niet. Het theater ontvangt subsidie van de gemeente, met daarbij de afspraak dat er jaarlijks een gemiddelde zaalbezetting van 60 procent is. Wever: ‘Die zaalbezetting speelt een rol. Ik moet afwegingen maken binnen de programmering om daaraan te kunnen voldoen. Soms kies ik voor moderne dans, soms voor mime en soms klassieke muziek. Maar allemaal tegelijk in één seizoen kan niet, daar is niet genoeg publiek voor.’

Foto: Knelis

Dossiers

Theatermaker januari 2019