Marijn de Langen stapte in 2005 het TIN binnen en vroeg: hebben jullie iets over mime? Ze stuitte op een schat aan onuitgezochte informatie. Er kwam een proefschrift van, en nu is er het boek: Nederlandse Mime. ‘Toen ik de eerste dozen opende, wist ik: dit is te gek, en dit weet niemand.’

Nadat ze in Groningen een kleinkunstprijs had gewonnen, studeerde Marijn de Langen Theaterwetenschap in Amsterdam. In 2002 ging ze Theatergeschiedenis geven aan de Mime School; twee jaar later werd dat Mimegeschiedenis. Een boek was er niet. Op zoek naar materiaal, ontdekte De Langen het archief van het Mime Centrum. Samen met studenten zocht ze die overvloed aan informatie uit, en zette zich – met een promotievoucher – aan een proefschrift, dat ze in 2017 verdedigde. Nu komt bij Amsterdam University Press en DAS Publishing de handelseditie uit van Nederlandse Mime, let wel: ook in Engelse vertaling. Het is een prachtig, door Connie Nijman vormgegeven, boek geworden, goed geschreven en rijk geïllustreerd met archiefmateriaal. De Langen citeert ook uit de talloze interviews die zij in de loop van bijna twintig jaar onderzoek deed. De topstukken uit het archief maakte ze reeds toegankelijk via www.mimearchieven.nl.

Nederlandse Mime focust op de invloed van de mime corporel van Etienne Decroux in Nederland. Het beschrijft hoe diens ideeëngoed en trainingspraktijk door verschillende generaties is opgevat, overgebracht, toegepast én veranderd. De Nederlandse mime komt steeds verder af te staan van de opvattingen van Decroux, maar die blijken toch nog steeds een buitengewoon helder uitgangspunt om het werk van mimers als Will Spoor, Frits Vogels, Bewth en Nieuw West, Wouter Steenbergen en Karina Holla tegen af te zetten.

Hoe ben je eigenlijk in de mime terechtgekomen?

‘Toen ik studeerde had ik een vriendin op de mime opleiding, Isabel Junius. Daardoor ging ik naar de presentaties op school kijken. Zag ik een gekke Noor in z’n blootje met een vis in z’n hand in een witte ruimte. Isabel ging in een aquarium liggen. En Rijneke Jonker knipte foto’s uit een tijdschrift en zei: dit is mijn vader. Ik vond dat geweldig. Ik studeerde af op muziektheater, wilde een nieuw voorstellingsanalysemodel ontwikkelen op basis van ritme, tempo, timing, dynamiek. Mijn grootste inspiratiebron is eigenlijk altijd muziek geweest.’

Speel je een instrument?

‘Ik speel allerlei instrumenten. Viool, piano, gitaar. Ik heb wel eens het idee dat, als dit project af is, ik me geheel aan de muziek ga wijden.’

Dat schrijven we niet op.

‘Nee, beter niet. Na m’n studie gaf ik Theatergeschiedenis op de mime opleiding en na twee jaar, in 2004, vroeg Loes van der Pligt of ik Mimegeschiedenis wilde geven. Dus ik zei: dat lijkt me ontzettend leuk, maar waar is het boek? Toen zei zij: dat is er niet. En ze grapte: dat moet jij maar gaan schrijven.’ 

Je moest je lesmateriaal bij elkaar scharrelen, terwijl je nog nauwelijks mime had gezien?

‘Loes suggereerde dat ik met oudere mimers zou gaan spreken. Maar verder wist ze het ook niet. Boukje Schweigman studeerde toen net af en vond het geweldig dat ik die lessen ging geven. Ze zei: we hebben geen idee van theorie of geschiedenis.’

Het boek toont mooi aan hoe theorie en geschiedenis met elkaar verbonden zijn. Door de praktijk te bestuderen via historische bronnen, kun je de ontwikkeling van ideeën, manieren van denken en doen traceren en vanuit die beschrijving begrippen ontwikkelen. 

‘Dat is nou precies mijn punt. Het gaat om belichaamde kennis. We ontwikkelen de hele tijd theorie, maar tegelijkertijd wordt het als iets dat heel ver weg is gezien. Ik loop op zo’n academie rond, zie al die makers met al die lijven en die kennis d’r in, of het nu Bambie is of Rob List, en denk: dat zijn allemaal legacies, fysieke legacies, manieren van werken, praktijken, maar waar staat dat opgeschreven, waar wordt dat gearticuleerd? Zodat een ander er ook iets aan heeft – dat je kan delen. Het idee dat je alleen op de vloer kan overdragen, is echt achterhaald. Dus ik ben in gesprek gegaan met verschillende makers om uit te zoeken waar het trilde, wat ik spannend vond. En dan was er het archief van het Mime Centrum, Loes van der Pligt had geen idee.

Ineke Austen zat toch ooit met het Mime Centrum in de kelders van het TIN?

‘Precies. En ik stapte in 2005 nietsvermoedend dat TIN binnen en vroeg: hebben jullie iets over mime? Zegt Tuja van der Berg: Ja, we hebben 25 strekkende meter, ‘t is wel onuitgezocht. Zal ik het je even laten zien? [lacht hard] Achteraf gezien was dat natuurlijk het gouden moment voor dat archief – dat snap ik nu veel beter dan toen – dat er iemand binnenkomt met een missie, of een obsessie, die het gaat inventariseren.’ 

Je had een opdracht.

‘Ik was gefascineerd. Dus ik maakte die dozen open en daar kwámen toch een leuke dingen uit!

Zoals het schriftje van Fran Waller Zeper. Het boek staat vol met prachtig materiaal.

‘Toen ik in 2017 mijn proefschrift verdedigde, heb ik met Connie Nijman de keuze gemaakt om daar geen illustraties bij te doen. Er was zoveel materiaal, dat moest een volgende stap worden. Het is geweldig dat ik met steun van fondsen en de touwtjes aan mekaar knopen nu dit boek met een vormgever als Connie heb kunnen maken. Toen ik de eerste dozen opende, wist ik: dit is te gek, en dit weet niemand. Will Spoor met al die rare dingen, en helemaal niet bekrompen Nederlands, nee Londen, Parijs, New York, het was hartstikke internationaal. Dat vond ik ook heel gaaf.’ 

Will Spoor kwam niet op de opleiding?

‘Nee, ik heb hem meegenomen met z’n trekker. Kwam hij in de les dingen voordoen, dat was fantastisch. Maar door in dat archief te zitten, zag ik ook de connecties. Daar komt mijn idee van het mime-denken vandaan. Eerst dacht ik: oké, de Nederlandse mime, chronologisch, wie zijn er allemaal? Je wordt knettergek, want er zijn zoveel mensen in dat hele vakgebied. En toen viel het kwartje, dat ik wilde weten: hoe denken die mimers? Als ik naar die jongen met die vis kijk, zie ik ook Will Spoor. Er is een verband. En dat zit hem niet zozeer in de voorstellingsvorm, maar in de manier van denken, over autonoom makersschap, werken met ruimte, met tijd – kortom: de dingen die ik uiteindelijk ben gaan beschrijven.’

En hoe kwam je dan tot dat proefschrift?

‘Ik heb geluk gehad. Er waren bij de AHK twee goede lectoren, Marijke Hogeboom en Henk Borgdorf. Henk zei: kom maar in onze kenniskring en schrijf een voorstel voor een promotievoucher. Dat bestond toen nog, dat je als docent binnen het hbo onderzoek kon doen. Ik heb uiteindelijk vier jaar lang, twee dagen per week betaald gekregen. Dat is natuurlijk geweldig. Het is totaal ontoereikend, maar als ik dat niet had gekregen, hadden we hier niet gezeten.’ 

Wanneer was dat?

‘Best vroeg, in 2006. Ik was eerst naar Hana Bobkova gegaan. Die zei: gaat het over kritiek? Nee, dus ik stond met twee zinnen buiten. Toen ging ik naar Maaike Bleeker, die net docent was en onderzoeker. Zij vond het een superonderwerp. Dat heeft nog nooit iemand gedaan, zei ze. Dit wordt het allereerste ding over mime ooit. Dus die drie – Marijke, Henk en Maaike – hebben mij ondersteund. En de mimewereld pakte me heel erg. De muzikaliteit, de beweging, het denken over compositie.’

Terwijl je je dat helemaal niet realiseerde toen je les begon te geven.

‘Ik kende Decroux niet.’ 

Het bijzondere aan het boek is dat je Decroux heel uitgebreid beschrijft, naast het werk van een aantal mimers uit twee, drie generaties. Dan maak je een sprong van de jaren negentig naar nu, wat helemaal niet erg is, maar …

‘Ja, dat voel ik ook. Suver Nuver, Carver, waarom zitten ze niet in het boek, dat vind ik zo vreselijk. Maar goed, de heritage van Decroux. We komen nu op een punt – daarom organiseer ik daar ook het symposium over, zoals ik eerder het Decroux Café deed – dat we kunnen gaan evalueren. Anno 2022 denken we zo anders over lichamelijkheid dan Decroux in de jaren vijftig, er zitten echt moeilijke kanten aan zijn gedachtengoed, witte mannen, et cetera.’

Had je een andere keuze kunnen maken dan vanuit de beschrijving van zijn werk je te oriënteren op de Nederlandse mimepraktijk?

‘Nee. Mimers praten allemaal over ‘de zero’, of: ik ben ‘in het moment’, of: ‘transparant’ zijn. Als ik dan als theoreticus dóórvroeg: wat is ons discours, wat bedoel je daar precies mee, kreeg ik een heel vaag antwoord, of steeds andere antwoorden. Dus mijn eerste observatie was: welke taal spreken we hier eigenlijk en wat bedoelen we daar dan mee? Toen heb ik op gegeven moment gevraagd: waar komen die begrippen dan vandaan? En dan kreeg ik steevast als antwoord: de school heeft als fundament de mime corporel van Etienne Decroux. Dus ik dacht, daar duik ik even in. Op school zag ik iedereen zijn articulaties oefenen, maar niemand las zijn teksten. Dus zei ik tegen mijn klas – was een hele leuke klas met onder anderen Anne Breure – hier is Paroles sur le mime, in het Engels vertaald, zullen we dat eens gaan lezen?’

Je beschrijft hoe Decroux op zoek is naar het universele, zich afzet tegen het individuele en het persoonlijke, terwijl ik de mime juist ken als een super geëmancipeerde, hoogst individuele kunstvorm, met het below-zero van Nieuw West als uiterste consequentie. Wat natuurlijk helemaal niet interessant is, als je niet snapt hoe vrijzinnig Decroux was in zijn tijd. Het historische bewustzijn dat het boek geeft, dat je door het bestuderen van de mimepraktijk een blik krijgt op een verschuivend bewustzijn in Nederland, de geschiedenis daarvan, is echt bijzonder. Maar ook dat Decroux nu een instituut is, terwijl hij zich ooit verzette tegen zijn eigen succes van vóór de oorlog, toen hij met zijn leerling Barrault de hoogtij van de pantomime veroorzaakte, en zich na de oorlog daarvan afkeert, in zijn kelder.

‘Niet de kelder van het mime-instituut [lacht]. Ja, Decroux vindt de abstracte mime uit.’ 

Maar hij zit in die kelder in Parijs bijna zonder publiek, alleen op uitnodiging, terwijl Will Spoor juist op straat wil werken. Dat is zo interessant om te lezen, de grilligheid en diepte van die bewegingen. 

‘Dat vind ik ook. Er zit een soort schoonheid in. Decroux weet dingen heel mooi te verwoorden. Zoals hij de overgang tussen stilstand en beweging beschrijft, van het paard dat aan een kar trekt, maar die kar staat nog stil, we zien de beweging nog niet. Dan denk ik: Rob List. Dat is het bijzondere, dat ik de observaties van Decroux één op één kon plakken op het werk van Nederlandse mimers. In de muzikaliteit, de tussenmomenten, het gaat niet om het hoogtepunt, maar om het moment daar net vóór of net ná, stilstand, het belang van de rust – Cage, Cunningham, en dan …’

Je citeert Frits Vogels die de mime een kunstvorm noemde met tentakels, als een octopus. Hoe heb je je weten te beperken?  

‘Je kan die tentakels dus heel ver volgen. Het onderzoek schreeuwt om een perspectief van de internationale mime, of hoe het raakt aan de dans, Judson Church – Bewth heeft een voorstelling gemaakt die precies Trisha Brown’s Man Walking Down the Side of a Building doet. Op gegeven moment wist ik dat ik oogkleppen moest opzetten. Ben ik gestopt met mensen te praten. En nu denk ik, als ik het boek zie, net als jij: waarom zit Carver er niet in, dat is ook mijn humoristische kant, ik ben dol op hun werk. Maar ik heb toch gedacht, het klinkt heel banaal: de mensen die het eerst dood gaan moet ik het eerst spreken: Will, Frits, Klaske Bruisma. En het andere was dat iedereen naar Decroux verwees, dus dat moest ook.’

Decroux en de oudere generatie vallen mooi samen. 

‘Ja. Maar Frits Vogels zei dan weer: ik zie allemaal van die Decroux-epigonen, dat ga ik echt niet doen. Ook Will Spoor was typisch een kunstenaar, die ging echt niet schools Decroux volgen. Ze waren geïnspireerd door de analyse van Decroux, hoe die naar de wereld keek, maar deden er hun eigen ding mee.’ 

Zou je kunnen zeggen dat de Nederlanders Decroux radicaler hebben doorgezet? ‘Alles beweegt’ is bij Decroux nog ingebed in een welbepaalde esthetiek, terwijl Spoor het omdraait en bij hem álles esthetisch kan worden.

‘Het gaat ook niet meer over: wij doen hier iets, en jullie kijken. Arnold Hamelberg maakte installaties. Hij schreef: het publiek (of de medespeler zoals hij dat noemde) was wel agressief. Frits Vogels zegt ook: in het ideale geval zouden mensen niet gekomen zijn om een voorstelling te zien. Tegenwoordig hebben mensen als Donna Haraway het over hoe we samenzijn met de dingen. Heel veel van die gedachten worden al in de jaren vijftig en zestig voorgesteld, maar landen nu pas, of landen anders. Het draait allemaal om wat Jochem Stavenuiter ‘mentaal sleutelen’ noemde, je moet het publiek wel iets te doen geven.’

Dat doe je met tussenmomenten, gaten laten vallen, ruimte om te luisteren.

‘Het nieuwe stilstaan van Wouter Steenbergen. Het gaat in de Nederlandse mime heel erg om de fysieke consequentie.’

En het kwetsbare, je openstellen. En dan bevraagt Nieuw West hoe ver je daarin kunt gaan?

‘Ja, die kritische laag is heel belangrijk. Op basis daarvan kun je weer tot een soort medemenselijkheid komen. Wat mij ook aantrekt in de mime is dat het een manier van leven is. Zoals Ibelisse Guardia Ferragutti in het laatste hoofdstuk zegt: ‘Het gaat niet om fantastische werken, maar hoe ik mijn leven deel.’ Hoe luister je naar je publiek? Je bent dan wel degene die dingen in gang zet, maar de vraag is echt – dat zie je ook bij Boogaerdt/VanderSchoot of Francesca Lazzeri: hoe leven we nu eigenlijk samen? Het gaat over fysieke ervaringen. En dat voert dan weer terug naar Bewth en de ruimte zichtbaar maken. Hun methode, denk ook aan het landschap van Gertrude Stein, zorgt ervoor dat het niet om de speler als brandpunt draait, maar dat een ruimte speelt, of dat je met een ruimte speelt. Dat impliceert voor de speler een andere manier van spelen, maar ook voor de toeschouwer een andere benadering, veel zintuigelijker, de ruimte opentrekken. René van ‘t Hof zei tegen mij dat hij heel erg van Bewth hield, wat ik niet had verwacht. Hij zei: ‘We zaten in zo’n enorme loods in het havengebied en dan rolde daar een steentje van links naar rechts, en zat dat hele publiek WOW te kijken.’ Dus die trip van het openen van de zintuigen heeft iets magisch.’ 

Dat is geen illusie.

‘Nee, het is echt een ervaring. Ik denk dat dat heilige begrip van ‘in het moment zijn’ nog steeds heel belangrijk is.

Dat snapte ik nu pas door jouw boek. Dat in het moment zijn het moment van het maken, van het doen is. Want in het moment zijn als zodanig, daar kom je filosofisch niet uit. Zo praktisch als mime is, zo conceptueel is het eigenlijk ook. Was het moeilijk om die lenzen, twists en gedachtensporen te ontwikkelen?

‘Nou ja, ik moest mij beperken, en een van de beperkingen was de zero.’

Dat klinkt als een hele fijne beperking.

‘Zero is het magische begrip van Decroux. Althans, volgens de Nederlandse mimers. Ik hoorde ze altijd over zero en ik snapte er minder en minder van. De een zei: ik ga een personage spelen, wat is dan het ‘zero’? Een ander zei: we staan heel lang stil en dat is zero. En dan ga ik Decroux lezen en gebruikt hij dat hele begrip zero niet. Dus ik denk, wat gebeurt hier?! Iedereen heeft het maar over dé zero van Decroux, en hij gebruikt de term welgeteld één keer in de laatste zin van het laatste hoofdstuk van de tweede druk van zijn boek, metaforisch ook nog. En in de internationale mime heeft ook niemand het er over.’

Daar begint het werk van de historicus.

‘Hij schrijft in die laatste zin dat we ons kunnen opheffen naar zero. Dat is filosofisch. Zero is totaal geen praktisch begrip.’

Klinkt ook niet als iets dat naar nul teruggaat, eerder naar het absolute, iets transcedentaals.

‘Ja, het gaat omhoog. Het is spiritueel. [lacht] Die nul genereert die spanning natuurlijk ook. Wat is dat dan? Dus dat werd een belangrijke beperking, als ik vanuit die zero naar de mimegeschiedenis kijk, wat wordt er dan zichtbaar? En dus worden er ook een heleboel dingen niet zichtbaar. Het zou fantastisch zijn als andere mensen daar over schrijven. Maar mijn beperking was: kijk door die lens van die nul, dan ga je deze thema’s ontdekken. Denken in Beweging. Stilstaan. Het lichaam als instrument. Ruimte zichtbaar maken. Below Zero’. 

De inhoudsopgave leest als een gedicht. Het boek in zijn geheel heeft een poëtische kracht. Is dit eigen aan de mime, die poëzie, of heb jij dat bewust versterkt?

‘Nou ja, ik schrijf ook liedjes, en gedichten. Maar je hebt gelijk, bij mime gaat het om de poëzie in het denken en het doen. Mime is een soort bewegingskunst, maar Decroux was hartstikke filosofisch, schreef heel veel. Bij David Weber Krebs zie je dat terug. Dat hij een voorstelling maakt over het samen in de wereld zijn en dan bedenkt dat dat ook de lucht is die we met elkaar delen. Dat levert een heel bijzonder minimalisme op.’  

Je schrijft dat de zero-beweging zich afzet tegen het naïeve expressionisme van Karel Appel en Cobra. Daar moest ik echt even over nadenken, hoe dat toen gevoeld werd. Theatergeschiedenis schrijven betekent ook dat je op een of andere manier een ander, ouder gevoel voor de dingen moet reconstrueren? Zeker als kunstenaars ook nog nadrukkelijk in de tussenruimte willen schrijven, impliciet, ondergronds, haaks op het dominante, gangbare. Kun je dat uit archieven opmaken? Konden Spoor of Vogels zich daar iets van herinneren? We gaan natuurlijk allemaal mee met de tijd.

‘Iedereen heeft altijd een enorme hekel aan het schrijven van aanvragen, maar voor een historicus zijn ze fantastisch. Het grootste gevoel van tijd kon ik traceren in de documenten die mimers schreven om te verantwoorden wie ze waren en wat ze deden. Ik heb geprobeerd daar gevoelig voor te zijn. Wat spreekt er nu tot mij, ook fysiek, waar voel ik het in mijn lijf? Ik was heel blij toen Esther Snelder zei dat ze zich als mimespeler fysiek herkende in wat ik schreef. ‘Hoe doe je dat?’, vroeg ze me, ‘Je bent geen mimespeler.’ Dat vond ik echt een heel groot compliment.’

Foto: Evelien van den Akker – Erichsen

Van 30 augustus en 3 september 2022 organiseert de Mime Opleiding aan de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten, in samenwerking met DAS Research het Mime Futurity Symposium. De directe aanleiding vormt het verschijnen van de publicatie Dutch Mime (verkrijgbaar in een Engelse en een Nederlandse taalversie), van Marijn de Langen. De boekpresentatie vindt plaats tijdens de NTF Pro dagen op 2 september.

Voor meer informatie over het symposium en inschrijven zie Mimearchieven.nl

Het boek Dutch Mime is ook via die website te bestellen.

Dossiers

Theaterkrant Magazine september 2022