Hoe is het om tegenwoordig een collectief te zijn? In hoeverre is dat veranderd door de jaren heen en wat is nu nog de invloed van het archetypisch collectief uit de jaren zeventig? Theaterkrant Magazine vroeg het leden van uiteenlopende (ook in leeftijd) collectieven, en kijkt naar de hedendaagse variant van de ‘konfrontatie’.

Het Werkteater – het oercollectief binnen de Nederlandse theaterwereld – werd in 1970 opgericht vanuit de drang om het hiërarchische naoorlogse bestel te emanciperen: de leden zochten nieuwe manieren om zich te verhouden tot hun organisatie, het vak van toneelspeler en het publiek.

In 2021 is de collectieve organisatievorm, binnen een totaal andere context, nog altijd populair. Hoe kijken collectieven van verschillende generaties theatermakers aan tegen de uitgangspunten voor deze destijds nieuwe vorm van werken? We spraken met Collectief Het Paradijs (opgericht in 2018), Club Gewalt (2014), BOG. (2014), Wunderbaum (2002) en ’t Barre Land (1991) en legden hen drie doelstellingen voor uit de eerste subsidieaanvraag (‘werknota’) van Het Werkteater. In gesprek met elkaar zochten zij naar de overeenkomsten en verschillen tussen toen en nu.

Het Werkteater wilde op basis van onderlinge gelijkwaardigheid werken. Niet langer zou de koers bepaald worden op basis van rang en senioriteit. Het eerste uitgangspunt dat de groep opschreef was dan ook:
Het scheppen van een nieuw samenwerkingsverband, waarin ieders inbreng en participatie even groot is.

‘Binnen deze koöperatie zal ieders inbreng en participatie even groot zijn en bestaat geen delegatie van verantwoordelijkheden. De gezamenlijke verantwoordelijkheid sluit het vervullen van bepaalde taken binnen de groep niet uit.’

Vincent van den Berg

Dat eerste, dat ieder evenveel heeft in te brengen, is een ideologie. Dat vind ik mooi. Het tweede is dat daarbinnen niet uit te sluiten valt dat sommige mensen nu eenmaal een vrachtwagenrijbewijs hebben en anderen niet. Wij hadden vroeger bij ’t Barre Land bijvoorbeeld wel iemand voor de publiciteit, of voor het zakelijke werk. Nu doen we dat weer allemaal zelf. Wij hadden ons georganiseerd als vereniging, expres niet als stichting, dat wilden we niet. Een vereniging met leden. Wij verdeelden het werk gewoon. Op alle niveaus. Iedereen las stukken, iedereen kwam met plannen, iedereen ging mee naar de wethouder.

Matijs Jansen

Wij hadden misschien een uitzonderlijke situatie omdat we vrijwel altijd gefunctioneerd hebben onder de vleugels van een groter gezelschap. We zaten eerst bij ZT Hollandia, later waren we gelieerd aan NTGent, nu zitten we bij Theater Rotterdam. Daardoor werkten we altijd met mensen die taken voor ons deden, zoals zakelijke leiding of publiciteit. Wij waren vanuit de artistieke kern wel aanspreekpunt op een bepaald vlak. Vanaf het moment dat wij geld gingen aanvragen, werden we eigenlijk gewoon een klein gezelschap, met alle facetten die daarbij horen. We hebben een tijdje geprobeerd om die taakverdeling los te laten, maar dat functioneerde toch wat stroperiger.

Vincent van den Berg

Wij verdelen groepen vaak in sjouwers of niet-sjouwers. Sommige gezelschappen die zich collectief noemen hebben mensen in dienst die de vrachtwagen in- en uitladen. Dat noemen wij de niet-sjouwers. Soms is dat ook uit nood geboren omdat niet iedereen even goed kan sjouwen. Wij vonden elkaar in het feit dat wij het leuk vonden om te sjouwen, op de toneelschool al. Maar sjouwen is een taak, niet echt een verantwoordelijkheid.

Anne van de Wetering

Wat is het verschil tussen verantwoordelijkheden en taken? Als je sjouwt ben je toch verantwoordelijk voor de vrachtwagen? Wij hebben het binnen Club Gewalt veel over verantwoordelijkheid. Laatst hebben we de werkzaamheden verdeeld en we hebben dat portefeuilles genoemd, met accounthouders. Dan ben je voor dat deel echt verantwoordelijk – en daar horen taken bij.

In de begintijd bij het Werkteater besprak de groep in lange vergaderingen al het werk wat gedaan moest worden, om zo tot een taakverdeling te komen. Later werd er gewerkt met roulerende driemanschappen, waarbij drie mensen voor een aantal weken dat werk verdeelden. Er is ook met commissies gewerkt: de schildercommissie, de kostuumcommissie. Langzaam verschoof de werkwijze naar iets dat toch een structuur kan worden genoemd. Persoonlijke interesses vormden vaak de aanleiding om te specialiseren.

Roos Euwe

Wij deden in het begin zo veel mogelijk samen. De functie zakelijk leider was er wel al vanaf het begin en dramaturg, ik, ook. Wel is in onze statuten vastgelegd dat we allemaal samen verantwoordelijk zijn; met z’n zessen vormen wij de leiding. We hebben er overigens vanaf het begin bewust voor gekozen niet voltijds samen te werken, vanuit een artistiek verlangen om ook buiten BOG. projecten te kunnen doen. Maar doordat we niet altijd met z’n allen zijn belandde er soms heel veel op iemands bord. Dus hebben we langzamerhand een taakverdeling gemaakt, op basis van interesse. Benjamin vindt het leuk om de social media te doen, op Instagram dingetjes te posten. Lisa vindt het juist leuk om dingen te sorteren in de opslag, welke schroefjes horen bij welk decor enzo. Dus zij is hoofd opslag. Juist door afzonderlijke dingen aan iemand toe te wijzen, groeide bij ons het gevoel van gezamenlijkheid. Zo vullen we elkaar aan. Je bent geen energie kwijt aan dingen waarvan je denkt ja, hier heb ik geen zin in, er is altijd iemand anders in de groep die dat juist leuk vindt.

Luuk Weers & Ivar Schutte

We zijn met Collectief Het Paradijs ook begonnen met dat ideaal van iedereen een even groot aandeel. We begonnen met negen, dat is natuurlijk best veel, waardoor het lastig is allemaal evenveel te doen. Toen zijn we met commissies gaan werken en een tijdje terug hebben we besloten een artistieke leiding te vormen, dat zijn wij. Grappig genoeg heeft juist het aanvaarden dat niet alles collectief is, het veel collectiever gemaakt. De groep heeft gezegd: twee van ons zijn de eerste kern die de toekomstplannen neerlegt, de aanvragen schrijft en de partners erbij betrekt en daarin een kort lijntje houdt met de hele groep. Dat maakt alles sneller, er gebeurt veel meer. We werken nu met conceptweken: twee weken waarin je een concept kan indienen voor een nieuwe voorstelling. Eerst hadden we altijd de openheid om dat te doen, maar het bleef met negen mensen vaak in de lucht hangen. Deze structuur maakt op de een of andere manier de drempel lager om elkaar een radicaal voorstel te doen. Mensen zijn geëngageerder dan hiervoor.

Een tweede vorm van emancipatie waarmee het Werkteater zich bezighield was het streven naar de authenticiteit van de acteur. Het werken aan voorstellingen was binnen de toenmalige gezelschappen een hiërarchische aangelegenheid, waarin acteurs dienstbaar waren aan de artistieke visie van een regisseur. Het Werkteater wilde daarvan loskomen. Bij hen ontstond het idee van de makende speler, of de spelende maker. Door dagelijks te trainen in allerlei vormen en technieken werkten leden van het Werkteater continu aan hun (collectieve) vakmatige ontwikkeling. Een tweede uitgangspunt was dan ook:
Het zoeken naar de autenticiteit van de akteur door stemtraining, fysieke en mentale training, improvisaties enz.

‘Er bestaat bij ons niet zozeer de behoefte aan de vernieuwing van het bestel van bovenaf, dan wel aan de vernieuwing van de akteur van binnenuit.’

Matijs Jansen

Wij trainen ook wel, maar altijd project-gerelateerd. Nu maken we een clownsvoorstelling en hebben we workshops van verschillende clowns. De vernieuwing van de acteur waar zij over schrijven, dat zit bij ons helemaal in het DNA. En dat hebben we echt aan het Werkteater te danken. Dat de aanwezigheid van de acteur vrijwel altijd tegelijk met het personage aanwezig is. Dat is na Aktie Tomaat ingezet en ik kan het nu bijna niet meer anders zien. De vernieuwing van het bestel is nu veel minder aan de hand. De ontwikkeling heeft zich op dat tweede toegespitst, maar gaat over meer dan alleen wat de acteurs op de vloer doen, het gaat ook over de organisatie van het geheel. Die twee soorten vernieuwing lopen volgens mij door elkaar heen.

Roos Euwe

Het woord ‘authenticiteit’ vind ik boeiend om langer over na te denken, ook omdat wij het als groep veel over oprechtheid hebben, of over ironie. Ik denk aan het verschil tussen authentiek en persoonlijk. Toen wij studeerden waren er veel makers net boven ons die egodocumenten maakten, Ilay den Boer was zo iemand, of Laura van Dolron. Maar wij hadden geen behoefte om iets te maken over onszelf. Vandaar dat het woord ‘ik’ in onze eerste voorstelling niet voorkomt. Of dat we vijftig mensen een brief lieten schrijven over hun leven, als materiaal, zodat het niet over onze levens ging.

Luuk Weers & Ivar Schutte

Ik moet bijna graven naar wat die uitspraak betekent voor ons. Zeker in de huidige mime, waarin je wordt opgeleid vanuit de basisgedachte: je staat als mens op het podium en daarbovenop doe je nog iets. Dat is tegengesteld aan: je stapt op de vloer en dan ben je iemand anders. Het zit ‘m grappig genoeg ook in de woorden die je gebruikt. Wij noemen onszelf heel expliciet Collectief Het Paradijs. We hebben het ook nooit over acteurs, maar altijd over spelers, spelen en spelerschap. Als we op de vloer staan gaat het over het beeld dat we maken, niet zozeer over hoe we dat willen spelen. We noemen onszelf vaak zelfs figuren die een beeld representeren. Dus ik denk dat wij deze struggle niet eens hebben.

Anne van de Wetering

Bij ons is dat toch anders, want veel van onze mensen bij Club Gewalt komen van het conservatorium, en die historie van het makerschap speelt daar minder dan op een theateropleiding. Ik ben zelf geen zanger of speler, maar ik denk dat ons werk ook een soort reactie is op die opleiding, we hebben dat maken vooral zelf uitgevogeld, als groep. Het collectieve werken is voor ons vooral ook een experiment met hiërarchie. We doen heel veel zelf, ook omdat we niet bij een grotere instelling zijn aangesloten. Dat geeft ons de mogelijkheid om individueel nieuwe dingen te proberen en nieuwe skills te ontwikkelen. Ik ben bijvoorbeeld nu teksten aan het schrijven voor de nieuwe voorstelling en ben ook weleens bassist. Ik heb wel het idee dat er nu wordt geprobeerd om het bestel te veranderen. Tenminste, daar zijn wij veel mee bezig. Als ik bijvoorbeeld de CAO lees, denk ik: wat moet ik daar nou mee? Omdat wij voortdurend van rol veranderen binnen de groep is die voor ons onmogelijk. Nu zijn we pas bij de NAPK aangesloten en daar kan ik dat bespreken.

Vincent van den Berg

Het is waar, het Werkteater heeft die lans gebroken voor wat voor ons zo vanzelfsprekend is. In hun tijd werd de toneelspeler nog zo beknot in die hiërarchische gezelschappen, zoals alles op slot zat in die naoorlogse maatschappij. Zij kregen in het eerste jaar geld gewoon om te onderzoeken hoe ze het wilden aanpakken. Dat was toen heel nieuw. In de tijd dat wij begonnen was dat redelijk normaal. Maar inmiddels is het hele systeem van organiseren veranderd omdat het systeem van subsidiëren is veranderd, met eisen aan de prestaties en eigen inkomsten. Eigenlijk is het wel wonderlijk dat jullie met Het Paradijs met zoveel mensen zijn en met elkaar spelen. Wij waren ook met z’n twaalven toen we begonnen. Dat kan helemaal niet meer, tenminste niet in continuïteit. Terwijl, wat ik in de begintijd van ‘t Barre Land juist een van de meest sensationele dingen vond, en het belangrijkste van dat collectieve werken, was het commitment dat je met elkaar afspreekt. Dat je, net als een schilder, dagelijks met elkaar naar je atelier gaat om je vak uit te diepen.

Matijs Jansen

In het begin hebben wij het ook op die manier mogen meemaken. Wij hadden een brief gestuurd naar Johan Simons of we een voorstelling bij hem mochten maken. En toen zei hij: ‘Kom niet één voorstelling maken, maar kom gewoon vier jaar lang voorstellingen maken.’ Het was zijn idee om ons carte blanche te geven en ons als Jonghollandia onder te brengen bij ZT Hollandia. Hij zei letterlijk hetzelfde tegen ons als wat het Werkteater te horen kreeg van de minister destijds: ‘Als jullie niks willen presenteren, dan vind ik het prima.’ Wij wilden dat wel, maar dat kwam uit onszelf.

Luuk Weers & Ivar Schutte

Je moet dus iemand treffen die jouw stijl of artisticiteit erkent. En dan kan je ergens aanhaken. Maar er zijn nog maar heel weinig productiehuizen en onze stijl is van alles wat; het is niet echt teksttheater, niet echt mime, het is niet echt abstract. Dus wij kunnen niet zomaar aanhaken bij een schouwburg of een grote company.

De derde emancipatieslag die het Werkteater wilde maken betreft het publiek. Zij speelden buiten de theaters, in de publieke ruimte, in buurthuizen, in een tent. Een voorstelling heette een publiekskonfrontatie. Zo werd Toestanden, over de problemen in de geestelijke gezondheidszorg van die tijd, in instellingen gespeeld, voor bewoners en verplegend personeel. De gesprekken erna waren echte confrontaties die input gaven voor het vervolg van het werkproces. Daarnaast vond het Werkteater dat hun huis open moest zijn. De deur van hun pand was niet op slot. Wie wilde, kon naar binnen. Op vrijdagavonden waren er werkavonden: openbare repetities of presentatieavonden.

‘Een onderzoek naar de funktie van en relatie tot het publiek.
In alle stadia moet de mogelijkheid tot konfrontatie met het publiek bestaan door middel van:
– Het geven van lessen.
– Het bijwonen van training en repetitie.
– Samenwerking met andere groepen ter informatie en uitwisseling van opgedane ervaringen.
– Manifestaties.’

Luuk Weers & Ivar Schutte

Dat klinkt heel bekend. Wij zoeken ook naar: hoe kunnen we meer doen dan alleen die voorstelling spelen en dan via de artiesteningang snel weer verdwijnen? Hoe kunnen we elkaar ontmoeten? Maar het is lastig in de praktijk te brengen. Dan heb je een open repetitie en nodig je iedereen uit. En dan? Er is ook de behoefte om meer naar binnen te gaan, jezelf toe te staan helemaal op je gat te vallen of een hele vermoeiende, niet-lopende repetitie te hebben. Dat is toch lastig met publiek erbij.

Vincent van den Berg

Dit is inmiddels weer omgedraaid. In hun tijd moest het Werkteater het publiek wakker zien te schudden. Ze wilden ermee in contact komen, weten wie die mensen waren. En ze zagen ze letterlijk niet zitten, want het was donker in de zaal. Maar nu hebben wij voortdurend het idee dat wij het voor het publiek moeten doen. En als je zegt dat het publiek je niet interesseert, dat je ze af en toe haat, is dat vloeken in de kerk. Ik kan je zeggen, iedereen van ons denkt regelmatig zoiets. Omdat dat namelijk een gezonde spanning is tussen diegenen die met een voorstelling komen en degenen die de moeite nemen om daarnaar te komen kijken. Het gaat om die ontmoeting van twee dingen die eigenlijk tegengesteld zijn.

Matijs Jansen

Wij waren vanaf het begin overtuigd van wat wij de p-factor noemden, de publieksfactor. We probeerden concepten zo in te richten dat ze bijna een publicitaire werking in zichzelf zouden hebben. En zo kwamen we op projecten waarin we samenwerkten met vrijwilligers en buurtbewoners vroegen om mee te spelen. Dat mes snijdt aan twee kanten: inhoudelijk kwamen we ergens anders uit, en mensen brachten allemaal weer andere mensen mee in de zaal. Zo kregen we een ander soort publiek. Daar hebben we altijd veel aan gehad, hoewel projecten soms voelden als een soort maatschappelijk werk. Nu zitten we veel meer in het theater. Dat vinden we ook wel eens jammer.

Roos Euwe

Inmiddels hebben wij bij BOG. een ledenbestand van 400 mensen, dat zijn onze ‘donateurs van ervaring’. Nu vragen we hen, omdat we een voorstelling maken over identiteit: wie ben je? We nemen bijna nooit letterlijk dingen over, maar gebruiken hun input. In de eerste voorstelling was het heel duidelijk; wij waren allemaal 25. En als je dan het hele leven wil herstructureren, een verlangen dat past bij een vijfentwintigjarige, dan is de beperking zo duidelijk: wij hadden nog heel veel jaar niet gehad. Dus vroegen we andere mensen om daarover te vertellen. Boeiend, trouwens, dat het Werkteater het had over de ‘confrontatie’, dat zouden we nu niet meer zo zeggen. Maar ik vind het bewonderenswaardig. Ik denk dat het echt aan hen te danken is dat wij het kunnen hebben over een ‘ontmoeting’ en het ‘delen van een ervaring’.

Vincent van den Berg

Het is eigenlijk dramaturgische publieksparticipatie wat jullie beoefenen. Met Jan Joris Lamers, die in dat eerste jaar van het Werkteater betrokken was, sta ik nog regelmatig op het toneel. De afgelopen jaren hebben wij vaak Veere-avonden georganiseerd, toneelspelersontmoetingen. Er komen toneelspelers van verschillende gezelschappen bij elkaar die scènes spelen uit hun eigen repertoire. Op het laatst begonnen we in een lege zaal, waarin publiek en spelers door elkaar stonden. Er was eerst helemaal niks, alleen maar stilte. En dan begonnen we na een kwartier de tribune op te bouwen, waarmee het publiek een plek kreeg, en langzaamaan namen wij onze plek in voor een scène. Ik vind het mooi dat het onderzoek naar de verhouding tot het publiek in die Veere-avonden met Jan Joris ook weer terugkeert.

Anne van de Wetering

Ons collectief, of crew, of squad, is een soort doorlopende groeps-chat. We zijn niet alleen een collectief, maar ook vrienden. Dat aspect is heel belangrijk. De vibe daarvan is waar het ons om te doen is. En dat is ook wat we willen delen met ons publiek. Of het nu in een ‘klassieke’ theatervoorstelling is, een eco-feministische punkband op een festival of in een repetitie van ons amateurkoor, wij hebben het ook als het over publiek gaat over die vibe. En voor ons heeft dat ook heel erg te maken met de plek. Voor sommige dingen moeten we gewoon in onze kelder zijn waar we repeteren, en dan komen mensen daarheen.

Luuk Weers & Ivar Schutte

Het gebouw is heel belangrijk. Het is van invloed op hoe je je publiek ontvangt. Wij gaan ook heel erg aan van dat openzetten van het gebouw. Vorig jaar september hebben we een grote loods afgehuurd en daar gespeeld met een driegangendiner en sprekers erbij. Zoiets verandert de hele structuur; er was niet echt een toneel, mensen zaten aan tafel en wij liepen langs en praatten wat met ze. Dus de ban, van wanneer begint de voorstelling, was al een beetje gebroken.

Matijs Jansen

Ik ben benieuwd of er ooit nog een tijd komt dat we het weer zo gaan noemen, een confrontatie met het publiek. Vooral omdat er zoveel aan de hand is in de wereld. In deze tijd is het ideaal met een voorstelling toch dat je elkaar aan het denken zet, elkaar scherp houdt. Maar dat is iets anders dan een confrontatie. Ik denk en hoop dat het weer die kant op zou kunnen gaan. Het gaat nog lang duren, maar over tien jaar zou ik er graag nog eens over willen praten.

Dossiers

Theaterkrant Magazine mei 2021