Het is hier geen Jeugdtheaterschool! Dat zei mijn moeder, als ik eens vreselijk moest huilen, heel erg enthousiast was of uitbundig vertelde. Ze bedoelde dan dat ik een beetje moest dimmen en die aanstellerij maar moest bewaren voor het weekend, als ik daadwerkelijk naar de Jeugdtheaterschool ging. Haar opmerking maakte het ergste in mij los, want hoe kon ze denken dat de Jeugdtheaterschool alleen maar om dramatisch doen ging? Bovendien: ze had er zelf voor gezorgd dat ik er heen ging.

Ik was zeven, zat op ballet, maar durfde niet naar de volgende groep met die enge juf. En zodoende belandde ik via gym, wat ik saai vond, op de Jeugdtheaterschool. Dat was het begin van het einde. Daar mocht ik namelijk eindeloos verhalen bedenken en werd er zelfs gelachen om mijn interpretatie van een leeggegeten sinaasappelnetje.

Al snel bracht ik er mijn hele weekend door. En niet alleen ik, want samen met mijn moeder bezocht ik fanatiek de zondagmiddag programmering, waardoor we tussen 1993 en 2000 vrijwel alle voorstellingen van Huis aan de Amstel, Wederzijds en Growing Up In Public zagen. We gingen altijd, ook als het 3+ was of de aankondiging niet zo aanlokkelijk. En zo herinner ik mij een fietstocht terug door de polder, waarin we de geloofwaardigheid van de toneeldood van een schaap bespraken.

Mijn vader kwam alleen als ik zelf speelde. Zijn dieptepunt was mijn rol in een voorstelling gebaseerd op het Oude Testament. Zijn poging mij buiten het bereik van religie op te voeden, strandde toen ik ter research een kinderbijbel ter hand nam. Mijn broer en broertje hoefden nooit te komen kijken, want ik ging immers ook niet naar hun basketbal- en voetbalwedstrijden. Een voor mij onverteerbare vergelijking.

Een vriendin van mijn moeder zei laatst tegen mij: het verwondert me zo dat jij bent geworden wie je bent, komend uit jouw gezin. Ik ontkende niet en gaf de Jeugdtheaterschool de schuld. Niet dat mijn gezin niet cultuurminnend was. Maar waar vriendinnetjes op zondag naar een museum gingen, fietsten wij het Groene Hart door. De Jeugdtheaterschool veranderde dat. Ineens was theater niet alleen onderdeel van mijn leven, maar vanzelfsprekend onderdeel van ons hele gezin. We gingen met kerst naar een voorstelling van het Ro Theater en spitten steeds beter de brochure van de Goudse Schouwburg door.

Op de Jeugdtheaterschool leerde ik niet alleen verhalen vertellen, maar ook brak de wereld een beetje open. Naar aanleiding van een scène uit Mirad een jongen uit Bosnië, spraken we over oorlog en vluchten; die voorstelling gebaseerd op verhalen uit de Bijbel verruimde mijn blik op geloof in Nederland (In Kampen veroorzaakten we een rel met onze God in een trainingspak); en tijdens een Jeugdtheaterschooluitje naar het ITS kwam ik voor het eerst in Amsterdam (en zag een heel jonge Thijs Römer als onderdeel van zijn performance kotsen in de fontein bij de Brakke Grond).

Bovendien kreeg ik op de Jeugdtheaterschool les van docenten die hun leven zo anders inrichtten dan ik gewend was: ze hadden meerdere banen, reisden door het hele land en waren oprecht nieuwsgierig naar onze belevingswereld. Zij lieten zien dat je je, hoe jong ook, daadwerkelijk kan verhouden tot de dingen. Zij boden een andere blik, een ander perspectief. Een perspectief dat in beweging mag zijn. En dat juist daarom nog steeds bepalend is voor hoe ik nu, samen met de mensen met wie ik werk, naar de dingen kijk.

Dossiers

Theatermaker september 2018