Cas Enklaar
Voor we beginnen, zou jij mijn beltegoed voor mij kunnen installeren? Dat moet met dit bonnetje.

Bo Tarenskeen
Zo hee dat is lang geleden.

CE
Je moet dan eerst 112 bellen, dat geeft informatie over beltegoed.

BT
112? Dat is toch een alarmnummer?

CE
Oh God. Nee. 1200 bedoel ik.

BT
Kut nu ben ik 112 aan het bellen.

Door een dikke laag sneeuw ben ik vanaf Oud–West naar het Sarphatihuis komen lopen, waar Cas ligt. Hij is ziek en ik wil hem, één van mijn favoriete toneelspelers, aan de tand voelen over zijn kunstenaarschap, over zijn tijd bij het Werkteater, over toneelspelen. Hij ontvangt me hartelijk, eerst moet ik op de foto. Jas aanhouden, bij het raam gaan staan. Hij is bezeten van het vastleggen van de dingen. Hij vertelt genereus en bloemrijk, met veel uitweidingen en terzijdes en verhalen over acteurs en actrices die ik niet ken maar die hij feilloos na weet te doen. Drie uren zijn voorbijgevlogen als zijn kleine kamertje aan de Roetersstraat uit elkaar is gebarsten van meer dan vijftig jaar toneelgeschiedenis, gênant straattoneel, ruzies over idealen en herinneringen aan Den Helder. Na het gesprek kreeg ik bijna de indruk dat er voor hem niet zoveel interessants meer was gebeurd was na het Werkteater. Maar later, bij hem thuis in de Jordaan, wanneer we samen dit interview nalopen op spelfouten (hij vertrouwt eindredacteuren niet en bovendien blijk ik hem af en toe te hip taalgebruik in de mond gelegd te hebben), zal hij me vertellen dat zijn samenwerking met Marien Jongewaard hem toch eigenlijk wel één van de meest dierbare van de laatste jaren is geweest. Drie uur was te kort.

BT
Wat heb je eigenlijk?

CE
Ik heb slokdarmkanker, een kwaadaardig gezwel. Vroeger zou je dan gewoon dood geweest zijn, maar wat ze nu kunnen is dat ze een deel van de slokdarm eruit halen, de maag uitrekken tot een soort rol en die op de plaats van de slokdarm doen. Kan misgaan, met lekken en alles, maar als het goed gaat kom je eruit en ben je genezen. Zag ik niet echt naar uit maar vooruit. Toen ben ik gevallen. Ik val nogal veel, al heel lang, heeft met de Parkinson te maken. Door die val had ik een snee hier in m’n nek, een scheur in mijn wervelkolom. Ik kan dus niet geopereerd worden. Te gevaarlijk. Dat dus. Ik heb 31 bestralingen gehad in januari en februari en vier chemo’s maar het effect zie je pas over maanden. Dus het is Gods water over Gods akker, hopelijk heeft het iets gedaan.

BT
Je ziet er nog best goed uit voor iemand die net 31 bestralingen en 4 chemo’s heeft gehad.

CE
Dat zeggen ze ja. Ik woog nog maar 62, inmiddels is dat 65. Ben erg broos. Maar voor ik wist dat ik kanker had, had de nostalgie al ingezet hoor, was steeds bezig met oude foto’s en video’s van het Werkteater, had erg het gevoel van, het hoeft niet meer zo. Ik had het wel een beetje gehad. Alleen Oda Spelbos heeft me gestrikt voor een monologenfestival in de Roode Bioscoop in juni. Dat zou ik nog wel graag willen doen, een monoloog over liefde en zingenot. Daar vind ik namelijk van alles van.

BT
Kun je nog aan seks denken, als je zo ziek bent?

CE
Het is natuurlijk de vraag of mensen daarop zitten te wachten, iemand die er zo uit ziet als ik die over seks gaat zitten praten, maar goed ik doe een net pak aan. Nee, het serieus eraan denken is er niet echt meer. Een jaar geleden ging ik voor het laatst naar de sauna, vlak voor de lockdown. Zoals Ramses Shaffy zei: ik ben niet aanbiedbaar. Als je een estheet bent zoals ik dan wil je, zelfs als een heerlijke zestienjarige zich aan je zou aanbieden, dat wil je toch niet, dat daar dan zo’n oud lijk naast ligt! De nostalgie heeft al langer geleden ingekickt. Ik zit veel te denken de laatste tijd. En dan merk ik als grote lijn toch bijvoorbeeld dat ik geboren ben in het ouderwetse toneel – Ank van der Moer, daar was ik dol op. Op de toneelschool werd ik geconfronteerd met Joris (Jan Joris Lamers, red.) en zijn totaal andere manier van kijken en toen kwam er een heleboel naar boven, ook kritisch, en dat uitte zich in de manier waarop ik naar het toneel van die tijd keek. Ik ben dol gebleven op Ank, maar ik was het er op een gegeven moment gewoon niet meer mee eens. Er ontstond toen bij meerdere mensen de behoefte om het anders en zelf te doen, en zo is door Joris, op suggestie van Jan Kassies, het Werkteater opgericht.
De roep van Aktie Tomaat, waarmee wij op zich niets te maken hadden, was dat je als acteur inhoudelijk achter de voorstelling stond, achter alles wat je deed op het toneel en waarom. Dus niet als een domme uitvoerder, maar als scheppend kunstenaar. Geïnspireerd door The Open Theater en The Living Theatre uit New York deden we alles als collectief. Heel sociaal betrokken. Het moest volks zijn, maar wel intelligent in elkaar zitten, want we wilden niet door de knieën. Maar ik ben toch altijd, en dat wilde ik zeggen, een beetje tussen die twee werelden in blijven hangen. Ik ben nooit extreem geworden in het laat ik het maar zeggen linkse theater. Shireen (Strooker, red.) zei een keer tegen me in die tijd: jij bent hier alleen maar om beter te leren spelen, jij onderschrijft onze idealen helemaal niet. In die tijd was ik gechoqueerd door die opmerking, maar als het te ver ging had ik toch inderdaad altijd zoiets van… (maakt een terugtrekkende beweging)

BT
Wanneer ging het je te ver?

CE
Op een gegeven moment was er het besluit dat we met studenten van Unitas in één huis zouden gaan wonen en daar voortaan alles mee zouden gaan doen. Nou Joop (Admiraal, red.) werd toen bleek om zijn neus en ik ook, maar gelukkig liep dat allemaal niet zo’n vaart. Het waren wel van die extreme besluiten af en toe. Laatst keek ik Toestanden terug en ik vind het toch wel erg agitprop moet ik eerlijk zeggen. Dat was onze eerste voorstelling met een doel. We wilden voor iedereen spelen, ook voor mensen die nooit naar toneel gingen, maar hoe bereikte je die? Nou, dan schrijven we kanariefokverenigingen aan, dat soort ideeën. Maar dan waren we bezig met Sanctuary van Faulkner en dan kwam Marja met een baanbrekend boek over psychiatrie dus gingen we dat doen, en dat werd dan Toestanden. Ze had sowieso een neus voor wat er onder de mensen speelde. Was een groot succes, mensen hadden nog nooit zoiets gezien, dat acteurs zo nabij en aanraakbaar waren. Iedereen mocht ook bij onze repetities zijn, er zaten dan ook altijd mensen bij. Heel fijn, want repeteren zonder publiek is het ergste dat er is. Dat is vreselijk. Zeven van je tien goede grappen bedacht je omdat er publiek bij zat. Net als bij die Amerikaanse road shows, of het cabaret. Dat is ook de reden van ons succes: cabaret is de Nederlandse kunstvorm bij uitstek. Het is actueel, het is gewoon praten, uit het hart gegrepen én grappig. Dat waren we allemaal. Behalve dat wij natuurlijk niet alléén maar grappig waren, mensen zaten bij ons regelmatig vreselijk te huilen. Er is nog steeds een hele sterke innerlijke logica bij mij die ik altijd volg. Die houdt ten eerste in dat je alles altijd geloofwaardig doet, niets geforceerd. En dat je speelt wat er ontstaat tussen jou en je tegenspeler, en niet je rol. Oda zei: jij bent altijd Cas als je speelt, je bent nooit een ander. Ik blijf altijd Cas. Ben ik nog te volgen?

BT
Je bedoelt dat contact altijd het belangrijkste is als je speelt? Met jezelf en je tegenspeler?

CE
Dat zeg je mooi, maar nee. Op contact ben ik nooit uit. Dan moet je Marja Kok hebben, Gerard Thoolen, dat zijn beesten, die gaan de diepste diepte in, die kunnen niet anders, die hebben dan ook een haat liefde–verhouding met het toneel. Dat heb ik niet.

BT
Geen haat?

CE
Integendeel.

BT
Alleen maar liefde?

CE
Nee, angst. Angst voor emotie. Altijd al gehad. Ik ben zelfs bewust naar de toneelschool gegaan omdat ik dacht dat ik geen emoties had. Was naar een psychiater gegaan, moest daarvoor eerst geld van m’n vader lenen die onmiddellijk aannam dat ik dat wilde omdat ik homoseksueel was, wat dus helemaal niet zo was. Hij ging zich meteen verexcuseren voor zijn wilde verhalen over de vele vrouwen die hij had veroverd, biechtte meteen op dat de meeste van die verhalen verzonnen waren…

BT
Wat zei je dan tegen je vader? Papa mag ik geld…

CE
…want ik ga naar de psychiater. Ja. Mijn moeder had gezegd, dat geld moet je aan je vader vragen. Ik had niet echt een intieme relatie met hem, wel met mijn moeder. Toen ik één week oud was had ik een bepaalde aandoening, heftige maagkrampen waarbij alles naar buiten kwam. De chirurg die mij toen had behandeld, schijnt later tegen mijn vader gezegd te hebben: kinderen die die aandoening hebben worden laten óf een genie, óf homoseksueel. Ik heb hier ooit een monoloog over gemaakt. Mensen brulden van het lachen en ik dacht: ik maak alles te gelde, maar dan heb je het blijkbaar verwerkt.

BT
Maar wat zei je nou tegen je vader? Papa, ik voel niets, mag ik geld?

CE
Nee, zelfs zo intiem waren we niet. Hij nam aan dat het over mijn homoseksualiteit ging, en ik zei niet waar het wél over ging en jaren later zei een vriendin tegen me: jij hebt het totaal verkeerde vak gekozen. Waarom zou je acteur worden als je bang bent voor emoties? Maar Shireen zei: Cas, jij wilt dat de mensen in het publiek naar hun zakdoek grijpen, maar jij kan iets heel anders. Achteraf, nu pas, realiseer ik me dat die opmerking óók over haar zelf ging. Ze wilde Anna Magnani zijn maar eigenlijk was ze comédienne.

BT
Hoe oud was je toen je je realiseerde dat je niets voelde?

CE
Zeven jaar. Ik liep op de Javastraat in Den Helder en zei tegen mezelf: mij zal niemand meer iets ontlokken. Ik zal nooit meer op iets reageren. Ik weet het nog precies: het besluit en hoe het licht viel op dat moment. Daarvoor heb ik een periode gehad – het is als sneeuw voor de zon verdwenen al die herinneringen – ik was een ontzettend driftig kind, ik heb een keer alles van de eerste etage, de schilderijtjes uit de lijstjes, de matrassen, in woede naar beneden gegooid. Op mijn vijfde heb ik een half jaar in een ziekenhuis in Alkmaar gelegen vanwege TBC. Half jaar zonder moeder, half jaar van huis. Toen heb ik dat blijkbaar afgeleerd.

BT
Op je vijfde??

CE
Ik vertelde dat een keer tijdens ‘therapie’ bij het Werkteater. Want dat hadden we ook, dat deden we ook als groep: ‘therapie’. De dames in tranen: ‘Nu begrijpen we hoe het komt!’ (lacht) Nou ja.

BT
Wat herinner je je van dat halve jaar in dat sanatorium?

CE
Heel veel. Bijna alles. Het komt ook terug nu ik hier zo lig. Ik heb het allemaal al gehad, dat je ontworteld bent. Machteloos. Dat heeft me heel vroeg gevormd. Je lag buiten hè, ’s zomers en ’s winters. In de zon, in een soort tentje. Mijn moeder mocht niet bij me komen. Er was een looppaadje met een hekje langs al die bedjes, en daar moest ze dan achter blijven, en dan gooide ze boekjes, kleurboekjes naar me toe. Maar die werden meteen afgepakt. De zusters wilden niet dat het ene kind meer kreeg dan het andere. Alles ging in een grote gangkast en als je weer naar huis ging zou je het pas allemaal krijgen. En in de grote vreugde van het weer naar huis mogen ben ik dat toen natuurlijk vergeten.

BT
En toch ben je bij dat communistische Werkteater gegaan?

CE
Ja precies. Precies. En ik was katholieker dan de paus. Toen we een keer keihard gewerkt hadden, dag en nacht door, werd ons voorgesteld ons 125 gulden extra te betalen. Daar was ik tegen, vond dat we dat niet aan de belastingbetaler konden verantwoorden. Toen hebben ze het toch op mijn rekening gestort. Ik heb het toen contant weer meegenomen en teruggegeven. Herman Vinck, die was de armste van iedereen, die kreeg toen een aanval: pak dat geld! Pak! Dat! Geld! Krijsend. (hoest) Alles moest altijd heftig. Maar ik was daar heel principieel in. Ook als ik in Duitsland in een film speelde en 1100 gulden zou krijgen accepteerde ik dat niet, ik werd tenslotte het hele jaar door betaald door de Nederlandse regering.

BT
Maar op je vijfde een half jaar zonder je ouders, dat is toch een nachtmerrie?

CE
Ik was wel wat gewend. Dat weggebracht worden, dat was wel een soort van momentje, mijn moeder bijna in tranen en zo. Maar ik had mijn verkleedkleren mee. En als ik mij verkleedde, dan verkleedde ik mij natuurlijk altijd (maakt zwierig gebaar) als lady. Werd natuurlijk uitgejouwd door de andere kinderen, dat kende ik ook allemaal, maar het was ook keten hoor. We zaten in een soort glazen hokken, allemaal in quarantaine, en daar klommen we dan ’s avonds uit. Later moest ik buiten liggen, daar lag ik dan naast een meisje. Zij zei, als we hier uit komen worden we samen politieagent – haar vader was agent in Beverwijk. Ik weet ook nog dat we allebei een aanval van razernij hadden en al onze boekjes versnipperd hadden, en dat de vloer een humus van snippers was.

BT
En een jaar nadat je uit dat kuurhuis kwam zei je tegen jezelf: mij krijgen ze niet meer.

CE
Ja. Er was wel een periode tijdens het Werkteater waarin ik het meest gejankt hebt van mijn leven, en ik ontwikkelde ook woedeaanvallen. Maar dat was natuurlijk ook de mode: alles moest eruit, het was niet goed om met dingen te zitten en op te kroppen. Maar ik kropte altijd alles op dus als het eruit kwam, kwam het er te heftig uit weet je wel. Laat me met rust! kon ik dan schreeuwen, als er weer zo’n ‘sociale’ – het Werkteater bestond uit ‘socialen’ en ‘egocentristen’, ik behoorde tot de laatste categorie – passief agressief tegen me zei (zet zuur stemmetje op) ‘we hebben gister de hele dag de garage schoongemaakt, waar was je’? In andere opzichten waren we dan weer een absurd normale groep mensen: iedereen bij ons had gewoon kinderen, en iedereen had gewoon een relatie, dat was op dat moment heel apart in de toneelwereld. Behalve Gerard Thoolen en ik had iedereen een relatie. Dat was heel anders, en seks bestond ook niet, dat kwam in onze stukken niet voor.

BT
Waarom niet?

CE
Preutsheid.

BT
Maar alles moest toch besproken kunnen worden?

CE
Ja maar niet dat. De dames, nee, die waren daar niet voor.

BT
Heb je op de toneelschool leren voelen? Of bij het Werkteater?

CE
Nee, dat is altijd hetzelfde gebleven.

BT
Hoe heb je de toneelschool dan kunnen afmaken?

CE
Ik was altijd een twijfelgeval. Ank van der Moer zag niks in mij. Maar ze waren in die tijd gek op twijfel dus ik ging steeds met de hakken over de sloot over. Na drie jaar Werkteater ben ik er een jaar tussenuit geweest, met Guus Oster in een vrije productie van hem. Ik kon er even niet meer tegen, al die ruzies, zoveel huilbuien heb ik gehad in die tijd. Moest me na dat tussenjaar wel weer terugvechten hoor, het werd echt absoluut niet geaccepteerd dat je eruit stapte. Maar we hebben het daarna tien jaar volgehouden zonder ruzie. Later hoorde ik van Marja Kok dat zij die eerste drie jaar nou juist de leukste periode had gevonden. Zo zie je maar hoe afhankelijk het is van hoe je gebouwd bent. Marja gaat goed op conflict, op beweging, Shireen en Peter (Faber, red.) in zekere zin ook, die waren van de actie, en ik was van de anti–actie, namelijk van de kritische zin. Dat zei Shireen eens tegen mij: jij bent net als mijn broer, waar ze al twintig jaar mee gebroken had, jij bent kritisch. En ik begrijp achteraf ook steeds beter waar ze last van hadden maar ook waarom het goed was dat er kritische mensen bij waren: Yolande Bertsch, Joris, Rense Royaards, ik. Peter had een gigantische woede jegens gymnasiasten. Die waren het. Die maakten hem onzeker, brachten hem van zijn à propos. Dat was ook zo, hij dacht alleen maar doen, doen, doen, niet nadenken. Dat was ook het grote geheim van het Werkteater, wat werd aangehangen door Marja en Shireen, die absoluut anti–intellectualistisch waren: niet nadenken! Dat heeft mij enorm veel gebracht, ik geef het toe. Dat als je denkt: kan niet, dan doen. Als je denkt: lelijk, vreselijk, beschamend, dan juist dat doen!

BT
Voor iemand die zich op zijn zevende had voorgenomen nooit meer iets te voelen hebben ze je daar toch redelijk wat weten te… ontlokken.

CE
Ja toch wel ja.

BT
Hoe kwam dat?

CE
Dat niemand de baas mocht zijn en tegelijkertijd iedereen de baas wilde zijn. Daar kon ik heel slecht tegen. Ik wilde ons de hele tijd ontmaskeren, en daar kon Shireen weer heel slecht tegen. Iedereen had om de beurt de regie, dat mocht niet zo heten, dus probeerden we het woord ‘stimulatie’.

BT
Wat is het dat je van vijftien jaar Werkteater hebt geleerd?

CE
Het is voor mij nu het eenvoudigste ding van de wereld een publiek toe te spreken – als ik dan maar mezelf mag zijn. Desnoods in een rol. Opkomen als iemand anders, het gevoel van een insect onder een loep te zijn met een publiek dat denkt, hoe zal hij het ervan af brengen, dat is voor mij dodelijk. Ook: de eerste slag is een daalder waard. Marja was daarmee gekomen, dat als het publiek zit, je hen direct als normale mensen aanspreekt, welkom heet, vertelt hoelang de voorstelling duurt en dat ze weg mogen gaan als het ze verveelt, nou daarmee heb je al in het begin iedereen bij je betrokken. Dat is voor mij goud waard. Dat alles gericht is op directheid en nabijheid. Bij het Werkteater vond ik ook de kinderlijkheid uit mijn jeugd terug, het plezier van je verkleden op zolder. Terug naar de tijd dat ik mijn moeders jurk aandeed. En dat dingen nergens op hoeven te lijken, hoe je door alle grenzen van je eigen schaamte en ongemak moet gaan, dat is me ontzettend waardevol.

BT
Was het een cultuurshock voor jou, toen je stopte met het Werkteater en bij andere gezelschappen ging spelen?

CE
Dat het systeem hetzelfde was gebleven, dat was wel een shock ja. Dat de verhoudingen nog net zo hiërarchisch waren als toen ik naar de toneelschool ging. Dat je als acteur nog steeds nul inspraak hebt. ‘Daar hoef jij je geen zorgen over te maken’, die uitspraak kreeg ik erg vaak en die vat het wel zo’n beetje samen. Terwijl ik het zo fijn vind me met alles te bemoeien! De meeste toneelspelers willen ook alleen maar spelen, merk ik. Die hebben helemaal geen opvatting van welke kant het toneel of de maatschappij op moet. Dat hadden wij allemaal wel. Daarom zaten wij met z’n allen bij elkaar.

BT
Zijn je opvattingen over het toneel nog veranderd, na het Werkteater? Ben je er over blijven nadenken?

CE
Ja natuurlijk, altijd. Dat komt ook door al die jonge mensen na mij die me aan het denken houden.

Maar wat gebleven is, is mijn overtuiging dat je gewoon als jezelf moet praten op het toneel. Geforceerd gedoe, daar kan ik slecht tegen. Ik blijf Maatschappij Discordia fantastisch vinden, die blijven altijd zichzelf. Ze ontwikkelen zich natuurlijk – dat kan ook niet anders – muizig, muizig klein, en ik denk ook altijd, ik zou dit niet kunnen, maar toch kijk ik er heel graag naar.

BT
Mis je het toneelspelen?

CE
Nee, ik heb het genoeg gedaan. Wat ik wel mis is het praten, het vertellen, het aan het woord zijn. Ik val op acteurs als het persoonlijk is. Hoe goed of hoe slecht, dat maakt me allemaal niet uit, als het maar persoonlijk is. Dat jij het bent die daar staat. En dat als iemand uit het publiek je onderbreekt en vraagt waarom je daar staat, dat je daar dan onmiddellijk antwoord op kunt geven. Daar ging het bij Aktie Tomaat natuurlijk heel erg over. De generatie voor mij vond dat doodeng, jezelf zijn op het toneel.

BT
Als mensen jou zouden onderbreken, en je vragen waarom je daar staat?

CE
(Zangerig) Omdat ik toneelspelen leuk vind en het een mooi stuk vind en het heeft wat te vertellen en ik hoop dat u daar naar wilt luisteren en het op u overkomt en we doen ons best.

Foto: Carry Gisbertz

Dossiers

Theaterkrant Magazine mei 2021