In de cult-musical The Book of Mormon ondermijnen South Park-makers Matt Stone en Trey Parker effectief hun eigen witte onschuld. Schrijver Tjeerd Posthuma ontdekt in hun werk een inspirerende nieuwe strategie om te schrijven over de Ander.

Twee jaar geleden vroeg Flora Verbrugge (een vrouwelijke regisseur) mij (een mannelijke schrijver), of ik een toneeltekst wilde schrijven over feminisme voor jongeren van 14+. De leidende vraag zou zijn: vind je (het publiek) een vrouw evenveel waard als een man? Sindsdien twijfel ik of ik die tekst had moeten schrijven. Had ik niet beter gezegd: ‘daar moet je een vrouw voor hebben’?

Mijn argument om de opdracht aan te nemen, was dat ik het belangrijk vind dat mannen ‘aan de slag gaan met’ feminisme. Als de ene helft van de mensheid zich ontwikkelt, kan de andere helft dat onmogelijk negeren. Wie dat probeert, zal zich geen weg meer weten in het moderne maatschappelijk verkeer.

Dat is in mijn ogen een legitieme reden om het te doen, zo’n stuk schrijven. Net als dat je als schrijver in principe over alles moet kunnen schrijven. Kunst is vrij, het werk staat op zichzelf, en zo zijn er nog meer caféclichés die elke twijfel van tafel vegen. Tegelijkertijd krijgt het een publiek wel tekst voorgeschoteld die vanuit een mannelijke blik is geschreven. En als je 14 bent, kan dat zo maar je eerste (en als je pech hebt laatste) kennismaking zijn met iets wat zo belangrijk is.

Dat schept een verantwoordelijkheid. Dus wat deed ik? Ik las, praatte met Flora en vriendinnen over hun ervaringen. Zoals je vaak leest: ‘Je kunt merken dat ze zich er echt in hebben verdiept.’ Maar daarmee is de kwestie dat ik een man ben, met een mannelijke blik, eerder verhuld dan verholpen.

Als je iets kunt verhullen, kun je het ook onthullen. Je kunt jezelf tonen te midden van de materie die je behandelt. Dit neigt al snel naar metatheater en daar is dit ook gebruikelijk. Maar wat doen we met het meer narratieve theater? Schrijven we bij de volgende Hamlet een monoloog over het feit dat hij een rijk geboren kind is dat de vrijheid heeft om de hele dag te twijfelen? Dat is net zo goed een excuusbriefje als ‘research’. En als een personage zelf al de relativiteit van zijn bestaan en handelen aanvoelt, waarom moet ik dan anderhalf tot drie uur wel die urgentie ervaren? Afgelopen voorjaar vond ik een voorbeeld in het modern-Brechtiaanse musical The Book of Mormon.

The Book of Mormon ging in 2011 in première en is onder andere van de hand van Matt Stone en Trey Parker, de makers van South Park. Een cartoonserie over kleine schreeuwerige kinderen, met heel volwassen verhalen. Het staat bekend om de harde, soms onsmakelijke, vaak politiek incorrecte grappen, waarbij iedereen wordt onderuit gehaald.

Zij maakten de musical samen met componist en liedjesschrijver Robert Lopez (bekend van Avenue Q en Frozen). Het verhaal gaat over de mormonen Kevin Price en Arnold Cunningham, samen op zendingsmissie in Oeganda. Price gelooft dat God hem persoonlijk zal bedanken voor het fantastische werk dat hij op aarde heeft gedaan, hij moet dat werk alleen nog even doen. Cunningham verzint steeds nieuwe verhalen bij het evangelie. Dat mag niet van de anderen, je mag niet zo maar iets verzinnen en doen alsof dat waar is.

In Oeganda blijkt dat niemand zit te wachten op de antwoorden die het mormoonse geloof biedt. Tachtig procent van de mensen heeft aids en warlords dwingen dorpen tot vrouwenbesnijdenis. Verder dan een swingend ‘fuck you, God […] in the mouth, ass and cunt’ komen ze niet als het gaat om religie.

Drie makers, mannen, uit de Verenigde Staten, een verhaal over religie en Oeganda. Het lijkt een recept voor een productie waar de witte onschuld en male gaze als maizena de boel bij elkaar houdt en aandikt. Lekker religie bashen. En een correct beeld van Oeganda kunnen ze in één avond niet geven dus dat wordt sowieso een karikatuur. Maar het tegendeel is het geval. In een aantal stappen onthullen de makers zichzelf en becommentariëren ze zichzelf, waarbij de thema’s Oeganda en mormonen munitie zijn om zichzelf te dwingen tot originele uitspraken.

Laten we beginnen met hun schatplichtigheid aan Bertolt Brecht. Want het eerste dat de makers toepassen is vervreemding, een afbeelding die een object toont en het tegelijkertijd vreemd doet lijken. Brecht gebruikte dit om er voor te zorgen dat het publiek niet zou worden meegesleept, maar steeds het zijne vindt van wat er wordt getoond. Hij zette hier tal van middelen voor in.

Bij deze musical is het doel hetzelfde, maar de middelen overwegend taliger en vaak in de scène zelf: ironie, clichés, understatements en sommige grappen zijn zo hard dat ze je ook weerhouden van inleving.

Om weer even terug te komen op Cunningham. Dat een mormoon, die meegaat in het verhaal van stichter Joseph Smith (dat je zou kunnen zien als verzinsels bij de Bijbel), tegen een andere mormoon zegt dat je niet dingen bij het heilige woord mag verzinnen, is ironisch.

Er wordt ook gespeeld met musical als vorm. De standaard is dat nieuwe beste vrienden een duet hebben over hoe ze samen de wereld zullen veroveren. Price en Cunningham hebben dat ook, alleen blijkt dat een solo van Price, waarin Cunningham wat achtergrond mag verzorgen:

You and me, but mostly me, are gonna change the world forever.

[…]

Every dinner needs a side dish, (on a slightly smaller plate).

And as long as we stick together (And I stay out of your way) Out of my way!’ Voor de lol één understatement. Als Cunningham er doorheen zit zingt hij:

What did Jesus do, when they sentenced him to die?

[…]

Jesus knew he had to man up.

So he crawled up on that cross, and he stuck it out

[…]

and taught us all what real manning up is about.

Dit alles in een scenografie die het midden houdt tussen een Disneyversie van Afrika en het decor van een middelbare schoolmusical. Kleine sets die met weinig middelen vrolijke plaggenhutjes imiteren. Acteurs die het Afrikaanse accent imiteren met dikke t’s, ah’s, en ie’s, Salt Lake City wordt Sal Tlay Ka Siti, Upstate New York wordt Oestate. Ook het Amerikaanse accent wordt vet aangezet. De dansjes van de Oegandezen zijn huis-tuin-en-keukentribal, zo duidelijk te herkennen als ‘authentiek’ dat je ze bijna bij de Xenos zou kunnen krijgen.

Maar het is allemaal nadrukkelijk aangekondigd. En daardoor maken de makers het publiek vooral bewust van hun makende hand. Als de twee zendelingen te horen krijgen dat ze naar Oeganda gaan, is hun reactie: ‘Cool like Lion King.’ Als keurig publiek denk je: ‘Ai…, nee niet als Lion King.’ Dat moment lijkt voorbij te gaan, maar daarna is er een afscheidsscène op het vliegveld. Er komt een vrouw op die een kostuum draagt dat zo in Lion King zou kunnen zitten en ze zingt een variatie op het Zulugezang aan het begin van The Circle of Life (Nants ingonyama bagithi baba). Als ze klaar is, komen de ouders opeens terug. We blijken nog steeds op het vliegveld te zijn, ze dachten: we geven de jongens een typisch Afrikaans afscheid.

Als de jongens vervolgens naar Oeganda gaan, is het publiek gespitst op hoe dat wordt weergegeven. En wat denk je: decors exact zoals Lion King.

Het weergeven is een thema geworden, iets waar we expliciet op zijn gewezen als onderwerp. De subtekst die je eruit zou kunnen halen is: we weten niet hoe Oeganda er uit ziet, laten we het hebben over hoe het Westen denkt dat Oeganda eruit ziet. Elke racistische of abjecte grap is daardoor in beginsel friendly fire, een aanval op de makers zelf. Want als publiek weet je: zij maken deze grappen.

Als de Oegandezen klagen over de ziektes, het bijgeloof en de warlords die hun dorp beheersen, riposteren Price en Cunningham met hun klachten: het vliegtuig was vol en de bus was te laat. Dit is nog maar het begin van de narcistische, egocentrische, xenofobe motieven, die bij de witte personages worden blootgelegd in deze voor hen vreemde omgeving van Oeganda. Bij de eerste bekeringspoging wordt het mormoonse geloof aangeprezen als iets écht Amerikaans (want het jammere aan alle andere religies is toch wel dat ze niet echt Amerikaans zijn), Price zingt:

‘Have you heard of the All American Prophet?

The blond haired, blue eyed voice of God?

He didn’t come from the middle east, like those other holy men.
No Gods favorite prophet was All-American.’

Als de eerste dorpelingen zijn bekeerd, zingt Cunningham met een koor van witte mormonen:
‘I am Africa.

Just like Bono. I am Africa.

[…]

Africans are African. But we are Africa.’

Ze hadden makkelijk los kunnen gaan over de naïviteit van mormonen, of de hopeloosheid van ontwikkelingswerk, maar in plaats daarvan gebruiken die context iets te zeggen over Amerikanen, over zichzelf. Dit doet opnieuw denken aan Brecht, die bijvoorbeeld in Moeder Courage een andere tijd gebruikte om iets te zeggen over de zijne. Hier helpt een vreemd land om de ideeën waarmee de makers zijn groot geworden ter discussie te stellen. En ze maken zichzelf met de grond gelijk.

Wat betreft de religie is er in eerste instantie veel commentaar. Dat begint met die opmerking tegen Cunningham: je mag geen dingen bij de Heilige Schrift verzinnen. Dat is een onmiskenbare sneer naar de mormonen. En zo wordt ook het geloof zorgvuldig afgebroken in de eerste helft van de musical. Tot Cunningham een aangepaste versie verzint van het verhaal van de mormonen, een die is toegespitst op Oeganda.

Dan blijkt Joseph Smith ook aids te hebben gehad en is er een glansrol voor Boba Fett (Star Wars), dan wordt er gedreigd met de brandende dieptes van Mordor (Lord of the Rings) en vliegt het Starship Enterprise (Star Trek) voorbij. Dit is overduidelijk verzonnen, maar voor de Oegandezen aan wie hij dit verhaal vertelt werkt het. Zij zien het als metaforen, het biedt ze hoop en weerhoudt ze van misdaden.

De makers gooien al hun vooroordelen eruit in het begin, en dwingen zichzelf tot een pleidooi voor religie met in het achterhoofd al hun reserves die ze al hebben laten zien. Waarom zou je wel geloven? Nou, hierom.

Ze zijn schatplichtig aan Brecht, maar helpen hem ook de eenentwintigste eeuw in. Misschien was het in Brechts tijd heel stimulerend voor het discours om zaken te ondermijnen, de rehabilitatie van religie in The Book of Mormon is erg verfrissend en stimuleert meer tot nadenken dan een analyse waar religie wringt. En ik vraag me af of Brecht zichzelf als maker net zo nadrukkelijk over het voetlicht brengt en ter discussie stelt. Iets wat in de eenentwintigste eeuw met bewustzijn over normen en positionering eigenlijk wel moet en kan, zo toont deze musical. En zo wijst The Book of Mormon ons de weg in deze moeilijke tijden, en biedt antwoorden op de grotere makersvragen. Ook voor u.

Dossiers

Theatermaker september 2018