Tijdens de Flamenco Biënnale in Sevilla springt de eigenzinnigheid van vrouwelijke kunstenaars in het oog. In plaats van de aarde stampend aan zich te onderwerpen, spreekt er een gelauwerd zelfbewustzijn uit de manier waarop zij virtuositeit verbinden aan een vaak ontspannen benadering, die in het weglaten iets feministisch heeft. TM blikt ook alvast even vooruit naar de Nederlandse tegenhanger van het festival.

Afgelopen september vond in Sevilla de 21ste Bienal de Flamenco plaats. Twee keer zat ik in een volgens de logica van een dambord georganiseerde grote zaal met een mondkapje op ademloos te kijken en te luisteren. De zalen waren fris vanwege de airco, maar ze voelden vol aan. Het waren heuse premières met hotemetoten en artistieke incrowd, iedereen opgedoft en uitgelaten, ondanks corona. Tijdens het concert van de eigengereide, queer flamenco-popster Rosario La Tremendita in het Teatro Lope de Vega, met rood pluche en kroonluchters, toneellijst en andere negentiende-eeuwse parafernalia, liepen er zelfs oppassers rond om hen die hun kapje tot onder de neus lieten zakken, tot de orde te roepen. 

Jammer genoeg hebben de theaters in Nederland niet de mogelijkheid gekregen om met een combi van mondkapjes en dambord te werken. Hoe de Flamenco Biënnale Nederland de toeschouwersruimte gaat aanpakken, is nog even afwachten. Het programma van de achtste editie is in ieder geval over twee periodes verdeeld. Eind januari en begin februari komen – corona volente – grote namen als Israel Galván en Rocío Molina naar Amsterdam en Utrecht en wordt er, net als in Sevilla, ingezet op zowel een off- als een online programma. 

Het tweede deel van de programmering zal plaatsvinden in november 2021, en de vele steden aandoen waar de Biënnale normaliter neerstrijkt. Dit alles in de hoop en veronderstelling dat vaccins uitkomst gaan bieden, een normale bezetting in de theaters toestaan, publiek en kunstenaars elkaar weer van dichtbij kunnen meemaken, en daarmee ook de financiële kanten van het internationaal programmeren enigszins in evenwicht kunnen worden gebracht.

De première van de nieuwe productie van Ana Morales, En La Cuerda Floja [Op het strakke koord], was in een modern theater te zien, op het voormalige wereldtentoonstellingsterrein langs de Guadalquivir. Op kousenvoeten en met wijdvallende broek, slechts als silhouet zichtbaar tegen een grijs oplichtende achtergrond, begeleid door een klagende contrabas, opende Morales de voorstelling als een moderne danser die richting zoekt, ruimte verkent, op de grens van licht en donker een fragiele aanwezigheid  voorstelt, de ontspannenheid van haar ranke lichaam hier en daar brekend met een uitgesproken gebaar. 

Als dansvorm is flamenco uitzonderlijk vanwege de bijzondere positie van de danser, die evengoed ook muzikant is én choreograaf. De intensiteit van het virtuoze instrumentalisme van stuwende en vertragende ritmes, onverwachte accenten en complex samenspel is in eerste instantie muzikaal. Morales voegt bij het percussieve voetenwerk en de ruimtelijke weerklank daarvan in armen en mis-en-scène een ongebruikelijk ontspannen bovenlichaam, dat soms hangt en valt, balans zoekt en wervelt, een lichaam dat kan wankelen, kan toegeven aan de zwaartekracht. Haar subtiele bemiddeling van de voor flamenco zo gangbare, felle expressie naar een meer kwetsbare en verinnerlijkte vorm is buitengewoon. 

Als uitstel van en voorbereiding op een enorme val, slingert zij haar lichaam rond denkbeeldige lijnen, danst achterwaarts of met haar armen achter haar rug, en eindigt niet zelden op een paar balancerende tenen, in plaats van de welgeplaatste, stampende voet. Ook brede golfbewegingen vanuit het bekken en diepe pliés gaan over in ongebruikelijk lichte draaien en lyrische armen, alsof Martha Graham en iets van ballet mogen meedoen in het spiralende verloop en het samenspel met contrabas (Pablo Martín Caminero), gitaar (José Quevedo) en percussie (Paquito González).

Het existentiële van de danser die ruimte en tijd herschrijft, levert bij Morales een genuanceerde, minder dramatische expressiviteit op, ook in de fellere delen. Emotionele uitbarstingen worden uitgesteld, het tempo van haar dansen is soms adembenemend traag, waardoor ook zonder circuskoord de val, of het verval van de vorm, een heus risico zijn. Het is alsof ze haar eigen aanwezigheid voortdurend uitstelt. Zichzelf niet over een grens duwt, maar langzaam, zoals in een trage yoga-pose, steeds iets verder reikt.

Tijdens de lunch een dag of wat later vertelt Morales hoe zij een organische vorm zoekt, via de proporties van Fibonacci en het zoeken naar evenwicht, waarbij niet alleen de virtuoze vorm, maar ook ademhalingstechnieken en het eigen lichaam voelen een grote rol spelen. ‘Net als bij een koorddanser is ook voor mij ontspanning de manier om evenwicht te vinden.’ Morales wil nuancering aanbrengen in het hameren van de flamenco, door het proces te tonen en tijd te nemen, en die tijd ook aan haar publiek te gunnen. 

Een sobere maar complexe architectuur van vibraties, ritmes en tijden die in elkaar roteren, is ook tekenend voor het nieuwe werk van Rocío Molina. In Al Fondo Riela [In een Schitterende Diepte], het tweede deel van een drieluik waarin het werk met gitaristen centraal staat, gaat Molina nog een stap verder dan Morales in de verinnerlijking, en versobert tot op het bot – zeker in het licht van haar eerdere werk, waar ze uitgesproken theatraal was en alle soorten van locaties, rollen en artistieke tradities bespeelde, schilderijen kapot danste of in de haven van Marseille optrad. 

De solo voor een groot en leeg podium, in dialoog met de gitaristen Eduardo Trassierra en Yerai Cortés, is ongemeen indrukwekkend (zelfs via de livestream op mijn laptop, zoals ik de voorstelling zag), met name in de manier waarop Molina traagheid en deconstructie toepast en er een bepaalde ‘naaktheid’ ontstaat. ‘Desnudar’, zegt ze zelf, als ze haar behoefte omschrijft om de dans te ontdoen van al het overbodige. 

Bij haar entree op de vloer speelt Trassierra slechts één enkele noot. Ping, zegt de gitaar een paar keer, terwijl Molina een minimale, golvende beweging door haar handen en lichaam laat gaan, met afhangende armen enigszins voor zich uit gestrekt. Alsof een lichte bries voorbij trekt, of haar lichaam van water is waardoor een lichte rimpeling gaat. Iedere stap, iedere minuscule beweging van een knie of de vinger van een hand, telt. 

Molina is niet alleen een flamenco-ster maar ook alleenstaande moeder van een jonge dochter. Ze heeft de stad verlaten en zich teruggetrokken op het platteland van Andalusië. Na haar zwangerschap bouwde ze langzaam het vermogen van haar lichaam weer op. ‘Bij de voorbereiding van deze voorstelling vond ik eigenlijk dat de hele dans mocht verdwijnen. Dat ik als danser, zelfs als persoon mocht verdwijnen. Ik wilde slechts met mijn lichaam luisteren naar elke noot van de gitaar, zelf een vibratie worden, net als die van de gitaar.’

Van oorsprong Aziatische adem- en bewegingstechnieken, waarbij duur en uithoudingsvermogen een belangrijke rol spelen, geven een stoïcijnse wending aan het vaak knetterende viscerale van de flamenco. In een videogesprek noemt Molina haar interesse voor Shibari, een seksuele bondage-techniek uit Japan. Naast de vormgeving van de kostuums en de relatieve leegte op het podium, laten in haar voorstelling de ontleding van de beweging,de volgehouden verdieping en de focus op innerlijke, soms duistere kanten van het menselijke zien hoe vruchtbaar de uitwisseling is met oosterse tradities. Nadat decennia lang Japanners de workshops en festivals in Sevilla bezochten, voegen nu methodes, technieken en esthetieken uit India en Japan een nieuwe dimensie van tijd en lichamelijkheid toe aan de al zo rijke traditie van de flamenco.

De eigenzinnigheid van vrouwelijke kunstenaars in de flamenco valt op. In plaats van de aarde stampend aan zich te onderwerpen of zich met symboliek te verzetten tegen de powers that be van traditie en de grote wereld, spreekt er een gelauwerd zelfbewustzijn uit de manier waarop zij virtuositeit verbinden aan een ontspannen, soms terughoudende of zelfs gelaten benadering, die in het weglaten iets scherps krijgt, iets feministisch heeft, zonder dat de term ooit valt.

Morales eindigt haar voorstelling op het toneel achter het achterdoek, waar een boel technische rommel is verzameld, de rookmachine is aangezet en schel tegenlicht haar opnieuw reduceert tot een silhouet. Een geestverschijning in een onttakelde wereld, de achterkant van het theater als metafoor voor de wereld van vandaag. De muziek blijft lyrisch, maar het beeld liegt er niet om: voor de poorten van de hel lijkt Morales niet alleen haar evenwicht, maar ook haar autonomie als vrouw en einzelgänger weg te slepen. 

Natuurlijk valt hier de eenzaamheid en de tragiek van het coronajaar te lezen, dat in Spanje een zware tol heeft geëist. Maar het tekent ook een verschuiving in de benadering van vrouwelijke auteurs, die een geëmancipeerd – en in het geval van Molina en La Tremendita een lesbisch – bestaan koppelen aan nieuwe vormen van weerbaarheid en purisme, en zo traditionele pijlers van de flamenco op een hoogst persoonlijke wijze herzien.

foto Simone Fratini

De Flamenco Biënnale Nederland heeft een traditie in het oppikken van vernieuwers en het bevorderen van uitwisseling tussen instrumentalisten uit de flamenco en andere (westerse en niet-westerse) genres. Dit jaar is er een last minute alternatief programma samengesteld met live streams vanuit Seville en Madrid. Onder meer Rocío Molina, Compañía Ana Morales en Andrés Marín brengen speciaal voor het festival gemaakte korte creaties of fragmenten uit hun nieuwste producties.
Kijk voor de meest actuele info op register.flamencobiennale.nl
Virtuele entrée: op donatie.

Dossiers

Theaterkrant Magazine januari 2021