Nieuwe flexwetten scheppen nieuwe onzekerheid voor de podiumkunsten, die toch al in hun voegen kraken. Acteurs en dansers krijgen een speciale regeling. Maar hoe moet het met de andere disciplines? ‘Met een lichtontwerper is de band vaak net zo persoonlijk.’

Door Joost Ramaer

Honderden bezorgde podiumkunstenaars en –werkgevers bezetten de grote zaal van TivoliVredenburg in Utrecht tot de laatste stoel, tijdens de recente voorlichtingsmiddag van de Vereniging voor Podiumtechnologie (VPT) en vier andere brancheorganisaties over de nieuwe flexwetgeving. Een aantal deskundigen informeerde hen daar over de gevolgen van de Wet werk en zekerheid (Wwz) en de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA). ‘Een vreselijke term’, erkende Stan Rethans van de Projectgroep DBA van de Belastingdienst. Maar ja, de Wet DBA wordt nu eenmaal ‘gedragen’ door de usual suspects van de poldereconomie: de grote vakbonden en de club van grote werkgevers, VNO-NCW.

Rethans en zijn collega Peggy van der Hust probeerden het, in weerwil van de bekende slogan van de Belastingdienst, vooral leuker te maken. Hun manhaftige poging faalde jammerlijk. Toen Van der Hust de nieuwe wetten illustreerde met voorbeelden uit de bouw en de dagbladbezorging werd zij geïnterrumpeerd vanuit de zaal: ‘Kunnen we het over de podiumkunsten hebben?’

Op dat moment was allang duidelijk dat de theatersector het in ieder geval niet gemakkelijker krijgt als gevolg van de Wwz en de Wet DBA. De laatste maakt een einde aan de bekende Verklaring Arbeidsrelatie (VAR), het papieren bewijs van zelfstandig ondernemerschap. ‘De VAR is in 2005 ingevoerd om onzekerheid weg te nemen’, zei Dick Molenaar van het Rotterdamse bureau All Arts Belastingadviseurs. ‘Helaas keert die nu weer terug.’ Het was nota bene belastingambtenaar Van der Hust die de nieuwe regels omschreef als ‘dit hele woud van narigheid’.

Schade

De context is bekend. De podiumkunsten zitten al jaren klem in de schaar van de slash in de kunstsubsidies, en de neoliberale onttakeling van de verzorgingsstaat. De recent gepubliceerde Verkenning Arbeidsmarkt Culturele Sector van de Raad voor Cultuur en de SER schetst een zorgelijk beeld. Met 143.000 werknemers en 106.000 zelfstandige ondernemers, slechts 3 procent van de beroepsbevolking, vormen de kunsten een klein maar fijn onderdeel van de Nederlandse economie. Maar de schade door schaar en kredietcrisis is juist daar onevenredig veel groter. Twintigduizend van de 132.000 banen die in Nederland de afgelopen jaren verloren gingen, verdwenen in de sector kunst en cultuur – liefst 15 procent van het totaal. Het aantal WW-uitkeringen is in de kunsten ongeveer twee keer zo hoog als in de economie als geheel.

Noodgedwongen werken ensembles en podia steeds meer op projectbasis, en acteurs, dansers, theatertechnici, lichtontwerpers en kostuummakers steeds vaker als kleine zelfstandigen, met tijdelijke contracten per project. Tussen 2009 en 2013, aldus de Verkenning, nam het percentage zzp’ers in de kunsten toe van 35 naar 42 procent – meer dan twee keer zoveel als de 16 procent in de totale economie. De podiumwerkers moeten zelf maar zien hoe zij de tussenliggende periodes van werkloosheid overbruggen. Gevolg is een golf van burn-outs en een algemeen gevoel van fysieke en geestelijke uitgewoondheid, waaraan dit blad onlangs een compleet themanummer wijdde.

De Wwz en Wet DBA zouden hen uit de schaar kunnen bevrijden. ‘Ik denk dat de positie van onze zzp’ers er beter op wordt’, zei in Utrecht bijvoorbeeld Henk Kroon, VPT-bestuurder en hoofd Techniek bij TivoliVredenburg. Maar dat is niet het hoofddoel van de nieuwe wetten. Minister Asscher van Sociale Zaken (Wwz) en staatssecretaris Wiebes van Financiën (Wet DBA) streven vooral naar minder risico’s voor de staat en een beter gevulde schatkist: minder belastingderving via de ondernemers- en zelfstandigenaftrek, en een hogere afdracht van sociale premies, door werkgevers te dwingen weer meer mensen te ‘verlonen’.

Werkgevers betalen hoge premies voor pensioenen en sociale verzekeringen voor werknemers met een vast contract – of dat nu van tijdelijke of van eeuwige duur is. Bovendien is het kostbaar om langdurige contractanten voortijdig te ontslaan. In de woorden van Lineke Burghout van de Nederlandse Associatie voor Podiumkunsten (NAPK): ‘Werkgever zijn is in Nederland ontzettend duur, en heel riskant.’ Door met zzp’ers te werken omzeilt de opdrachtgever het ontslagrecht en de dure premies. De zelfstandige opdrachtnemer houdt netto meer over van zijn inkomen, dankzij de aftrekposten. Maar dat leidde ook tot misbruik: ‘schijnzelfstandigen’, in feite vaste werknemers met één opdrachtgever, voor wie niettemin geen premies werden afgedragen. In zulke gevallen was de VAR verworden tot een aflaatbriefje, dat de werkgever ontsloeg van iedere maatschappelijke verantwoordelijkheid.

Overbrugging

Wanneer opdrachtgever en opdrachtnemer verloning willen blijven vermijden, moeten zij onder de Wet DBA voortaan aantonen dat er sprake is van daadwerkelijk ondernemerschap. Cruciaal wordt daarbij vooral het ontbreken van een gezagsverhouding: de opdrachtnemer moet zelf kunnen bepalen hoe, waar en wanneer hij het afgesproken resultaat realiseert. Per functie of ‘opdrachtsoort’ kan dat desgewenst worden vastgelegd in modelovereenkomsten.

De Wwz brengt een forse inkorting van de vrijwel onbeperkte ‘ketens’ van tijdelijke contracten, gebruikelijke praktijk in de podiumkunsten. ‘De norm was tot dusver: maximaal drie tijdelijke contracten achtereen in een periode van 36 maanden’, legt Burghout uit. ‘Daarna moest je minimaal drie maanden wachten totdat je een nieuwe keten mocht beginnen. Dat wordt nu: maximaal drie contracten in 24 maanden, en een wachttijd van zes maanden.’ De langere wachttijd maakt het probleem van de overbrugging alleen maar groter.

De inkorting treft ook de mogelijkheid om ‘drie op 36’ te verruimen in cao’s. ‘De huidige cao Theater en Dans voorziet in maximaal vijftien tijdelijke contracten per 48 maanden’, aldus Burghout. ‘Maar die vervalt per 1 juli.’ De nieuwe cao mag volgens de Wwz niet verder gaan dan ‘zes op 48’ – minder dan de helft van het huidige totaal. Sociale Zaken eist bovendien dat de sector ‘per functie de absolute noodzaak’ aantoont voor zo’n cao-verruiming.

‘Voor acteurs en dansers hebben we inmiddels toestemming om de gehele ketenbepaling buiten werking te stellen’, zegt Burghout. Onduidelijk blijft vooralsnog hoe het moet met de andere disciplines – en dat in een sector waarin die steeds meer in elkaar overvloeien. ‘Met de andere vakmensen is de band vaak net zo persoonlijk als met acteurs,’ zei een zakelijk leider in Utrecht. ‘De ene regisseur werkt bij voorkeur met lichtontwerper X, de andere altijd met Y.’ Inkorting van de keten dreigt die bestendige relaties te verstoren. Het gedoe met functies en de administratieve rompslomp rond de modelovereenkomsten werken ook nog eens kostenverhogend. Bovenal lijken de Wwz en de Wet DBA het grootste probleem van de sector nog groter te gaan maken: gebrek aan geld. Zelfs aan tijdelijke contractanten moeten opdrachtgevers voortaan ‘transitievergoedingen’ betalen als hun contract afloopt.

Reserveren

‘Eigenlijk moet ik daarvoor geld gaan reserveren’, zegt Rutger Gernandt, zakelijk leider van Ulrike Quade Company. ‘Maar de subsidieregels staan mij niet toe om zo’n vermogen op te bouwen.’ Gernandt heeft op zich geen probleem met de nieuwe regels. ‘Vóór de VAR werden bijna alle podiumkunstenaars verloond. Wij als opdrachtgevers zouden dat opnieuw kunnen gaan doen.’ Helaas ligt dat anders voor de opdrachtnemers. Deregulering en privatisering haalden al eerder een streep door veel collectieve arrangementen, die verloning voor de kunstenaars financieel aantrekkelijk maakten. Zoals het Overbruggingsfonds en de speciale regeling waardoor kunstenaars tussen hun projecten door een WW-uitkering konden krijgen. ‘Hadden we die nog maar’, verzucht Gernandt. ‘Achteraf bezien was dat niet alleen maatschappelijk beter, maar ook efficiënter dan hoe het nu gaat.’

Dossiers

Theatermaker zomer 2016