‘Beetje abstract dit hoor. Echt van die shit die we op school doen’, verzucht één van de jongens tijdens het repeteren. Ik schiet in de lach want naar mijn idee zijn we iets super concreets aan het doen: lopen door de ruimte op een lekker Italiaans nummer dat ik in de zomer maar niet uit mijn hoofd kreeg. Ik wil zien of ze aanwezig kunnen zijn zonder dat ze iets ‘spelen’. Ik roep dan ook de hele tijd: gewoon lopen en écht kijken, niet zo spelen, kom op, écht kijken en gewoon doen!

De zeven jongens met wie ik werk, zijn een jaar of 18 en zitten op de MBO Theaterschool Rotterdam. We hebben een paar dagen om met elkaar te werken voordat de groep wordt uitgebreid met twee acteurs en jongens van De Nieuwe Kans, een plek voor jonge mannen die zijn vastgelopen en hulp willen bij het opnieuw en stabiel vormgeven van hun leven. We maken samen een eenmalige voorstelling in opdracht van Maas als kick-off van het project ‘Bazen Verbazen’, waarin ‘jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt’ zich presenteren aan werkgevers. Tegelijkertijd is het voor Maas de afronding van een reeks lessen op De Nieuwe Kans in het seizoen daarvoor. Genoeg context dus.

Drie dagen later staan al die verschillende jongens schuchter tegenover elkaar. Hoe ga ik in godsnaam deze uiteenlopende jonge mensen, met en zonder theaterervaring, in zes dagen bij elkaar brengen? Op de vloer. In een voorstelling.

Ik ben gewaarschuwd door acteur Claudio. Volgens hem moet ik vooral dingen met humor doen. Ik ken Claudio al langer en denk: ik heb de humor die jij bedoelt helemaal niet. Dus na een halfslachtige poging iets grappigs te doen, besluit ik maar gewoon door te gaan met ‘de abstracte shit’. En ze doen allemaal mee. Eerst aarzelend, maar als ik zeg dat ze heen en weer moeten lopen alsof ze ‘de baas van de Lijnbaan’ zijn, gaat het los. Had ik maar altijd zulke mooie, diverse en eigenzinnige spelers.

In een paar dagen groeien de mannen naar elkaar toe en is het op de vloer nauwelijks meer zichtbaar wie acteur, wie MBO’er en wie Nieuwe Kanser is. We moeten heel veel met en om elkaar lachen (mijn eigen humor vindt toch ook zijn weg), we zoeken samen (‘What the fuck, bro, wat denk jij dat je aan het spelen bent?’) en zijn heel flexibel (we repeteren nooit met de complete groep). Ook raken we steeds meer bevangen van het idee met onze voorstelling te vertellen dat het belangrijk is om een open blik te hebben en écht naar elkaar te kijken. Te zien wie er werkelijk voor je staat of langs je loopt, op die Lijnbaan. En langzaam valt ook, als vanzelfsprekend, de context van het project op zijn plek.

Op de dag van de voorstelling durft iemand toch niet te spelen, blijkt er veel meer publiek te komen dan gedacht en is de vormgeving kromgetrokken van het impregneermiddel. Maar een paar uur later zorgen die zestien wonderschone mannen er voor dat er, zomaar op een willekeurige dinsdag in september, tachtig werkgevers rondom onze speelvloer met grijnzen op hun gezicht mee zitten te schudden op dat ene Italiaanse nummer. Ik zie dat de jongens met een andere blik bekeken worden dan zo vaak op straat gebeurt. Liefdevol en geïnteresseerd. Het publiek lijkt daadwerkelijk nieuwsgierig naar wie deze jongens zijn en kunnen worden. En hoe onervaren sommigen van hen ook zijn, ze stralen en staan gewoon te doen waar het altijd om te doen is in theater: écht kijken, een beetje heen en weer lopen en samen een voorstelling maken.

Dossiers

Theatermaker oktober 2017