Een meer divers en gevarieerder podiumkunstenveld begint bij de opleidingen, dus de visie van een van de belangrijkste theaterscholen mag in dit nummer niet ontbreken. Marijn Lems sprak met twee coördinatoren van Toneelacademie Maastricht: Yvette Fijen (acteursopleiding en tot voor kort ook de performersopleiding) en Aram Adriaanse (regieopleiding). ‘De zoektocht naar interessante mensen staat altijd voorop.’

De afgelopen jaren doken er in het theaterlandschap steeds meer talentvolle jonge makers en acteurs op met niet-Nederlandse culturele achtergronden. Opvallend is dat de meesten van hen afstudeerden aan de Toneelacademie Maastricht. Draagt die opleiding diversiteit hoger in het vaandel dan de andere kunstvakscholen? Of vloeit de heterogeniteit van de afstudeerders voort uit de manier waarop het onderwijs aan de academie is georganiseerd?

Hoe zien jullie de rol van diversiteit op een theatervakopleiding?

Aram Adriaanse: ‘Mijn ideeën daarover hebben eigenlijk al vorm gekregen tijdens mijn tijd bij De Nieuw Amsterdam, waar ik van 2000 tot en met 2007 artistiek leider was. We organiseerden daar een talentontwikkelingstraject voor jongeren met verschillende culturele achtergronden, ITS DNA (Internationale Theater Scholing De Nieuw Amsterdam). Yolande Bertsch, die daar als gastdocent werkte, zei altijd: “We willen de studenten kansrijk maken voor het Nederlandse theaterlandschap.” Veel jongeren stroomden van die vooropleiding door naar de Toneelacademie Maastricht, vooral omdat ze aan ITS DNA stemles kregen van Yvette. Nadat ik in het najaar van 2007 was aangesteld als coördinator van de regieopleiding hebben we vanuit de Toneelacademie verschillende internationale uitwisselingen opgezet, waaronder projecten in Suriname en op de Antillen. Via Norman de Palm, de voormalige artistiek leider van Cosmic, kwamen we op Curaçao in contact met Teatro Luna Blou in Willemstad en het bijbehorende productiehuis La Tentashon, dat met financiële steun van het Fonds Podiumkunsten draaiende werd gehouden. Ze werkten daar in het verleden met studenten van de docentopleiding aan de AHK, maar hadden meer behoefte aan artistieker en inhoudelijker makers. Zo hebben we een samenwerking met onze regiestudenten opgezet.

‘De acteurs daar zijn echt fantastisch, maar er is op de Antillen geen beroepsopleiding. We hebben daarom vijf van despelers van La Tentashon in Nederland uitgenodigd om auditie te komen doen in Maastricht. Ze waren er drie weken, met een Curaçaose cameraploeg op sleeptouw. Het probleem was alleen dat ze het Nederlands niet goed genoeg beheersten; ze speelden in Willemstad in het Papiamento. Ze zijn helaas allemaal afgewezen. Ze konden wel terecht bij ITS DNA, en een van hen is een aantal jaar later alsnog hier op de acteursopleiding aangenomen.’

De eis om het Nederlands goed te beheersen is dus een mogelijke barrière voor auditanten. Zijn er nog andere drempels aan te wijzen?

Yvette Fijen: ‘Die eis is niet zwart-wit. We maken wel een inschatting van de groeimogelijkheden van de taalbeheersing. En het is bij de selectie voor de regieopleiding ook minder zwaarwegend dan bij de acteursopleiding.’

Adriaanse: ‘Maar we krijgen bij de regieopleiding überhaupt weinig aanmeldingen van kandidaten met een gemengde of buitenlandse achtergrond. Dat heeft volgens mij te maken met het gebrek aan voorbeelden binnen het Nederlandse theater, maar ook met de relatieve onbekendheid van het vak regisseur. Dat zien we ook in de absolute aantallen: van de zeshonderd jaarlijkse aanmeldingen zijn er ongeveer 550 voor acteur en performer en zo’n vijftig voor regie. Bij auditanten die met hun ouders naar Nederland geëmigreerd zijn zie je ook nog vaker dan bij studenten van autochtone ouders dat theater niet als een echte carrièremogelijkheid wordt gezien; kinderen moeten eerst maar een echt vak leren. We krijgen dan ook veel mensen die al een studie achter de rug hebben voordat ze alsnog auditie doen.’

Fijen: ‘De nieuwe studiefinancieringsregels maken een tweede studie voor veel mensen onbetaalbaar. Dat zou de diversiteit van de aanmeldingen dus ook wel eens negatief kunnen beïnvloeden.’

Adriaanse: ‘Ik heb het idee dat diversiteit nu echt iets anders betekent dan tien jaar geleden. Toen ik bij DNA werkte, maakten we veelal voorstellingen voor een specifieke doelgroep, vaak gericht op één nationaliteit. Zo was dat ook bij andere groepen, zoals Cosmic en RAST. De multiculturele theatergroepen waren keurig gerubriceerd naar achtergrond. Het was altijd een spagaat: als je het niet concreet over culturele identiteit had, ondermijnde je je eigen bestaansrecht, maar je wilde in je artistieke keuzes ook niet tot eenzijdigheid gedwongen worden. Belangwekkende makers van nu, zoals Sadettin Kirmiziyüz, Daria Bukvić en Naomi Velissariou, maken wel voorstellingen over culturele identiteit, maar ze doen dat vanuit hun eigen noodzaak en hun eigen worsteling. Daarmee komt hun werk bij een veel breder publiek terecht: het identiteitsvraagstuk is immers universeel.’

Fijen: ‘Het idee van identiteit zelf is ook diffuser geworden. We worden allemaal steeds mondialer en zijn minder vast te pinnen op één culturele achtergrond. Bovendien zijn er nu ook veel meer verschillende culturen en etniciteiten in Nederland.’

Is er ook sprake van een spagaat tussen mensen vanuit een bepaalde kunstopvatting een ambacht bijbrengen en ze in hun eigen (culturele) waarde laten?

Fijen: ‘Het ambacht verandert mee met de tijd. Vroeger leerden we acteurs om Algemeen Beschaafd Nederlands te spreken, maar niemand in Nederland spreekt dat meer. Nu onderwijzen we Algemeen Verstaanbaar Nederlands.’

Adriaanse: ‘Maar we hebben ook te maken met het publiek: alles wat afwijkt van de norm stigmatiseert. Dat hoorde je ook van afgestudeerden: met een bepaald accent word je ook stereotiep gecast. Dat is de laatste jaren gelukkig wel aan het veranderen, maar we leren onze studenten wel hoe ze aan de norm kunnen voldoen, als ze dat willen.’

Maar moet je je als opleiding bij die situatie neerleggen? Heb je geen verantwoordelijkheid om die vooroordelen expliciet tegen te gaan in plaats van ze stilzwijgend te bevestigen?

Fijen: ‘We leren de studenten niets af, we leren ze iets bij. We geven ze het gereedschap in handen om hun eigen keuzes te maken en hun eigen positie te bepalen.’

Adriaanse: ‘Toneelacademie Maastricht leidt op tot het grotere werk …’

Fijen: ‘Behalve de performersopleiding dan!’

Adriaanse: ‘Daar staat het experiment meer centraal, maar ook die studenten leiden we op om succesvolle pioniers te zijn, niet zozeer om in de marge te opereren. We leiden mensen op die in de huidige omstandigheden goed werk kunnen verrichten. Daarnaast ontstaan er ook nieuwe initiatieven – er zijn de laatste jaren veel collectieven ontstaan vanuit de Toneelacademie die hun eigen plek in het bestel hebben bevochten – maar dat is niet het uitgangspunt. Het is dus vooral onze taak om de studenten voor te bereiden op de realiteit van het theaterveld.’

Hoe waarborg je daarbinnen de eigenheid van de student?

Fijen: ‘Sowieso zijn de laatste twee jaar alle drie de opleidingen er meer op gericht de student in staat te stellen in zijn eigen kracht te komen staan. Alleen de eerste twee jaar staan vooral in het teken van het ontwikkelen van het ambacht.’

Adriaanse: ‘Wat diversiteit in de persoonlijke ontwikkeling ook in de hand werkt, is het kleinschalige karakter van de Toneelacademie en de constante dialoog tussen de verschillende opleidingen. Er is een doorlopende kruisbestuiving tussen de regie-, acteurs- en performersopleidingen,ook met de opleidingen voor scenografie en kostuumontwerp. En er wordt veel tijd besteed aan het ontwikkelen van kritisch denken, en aan theorie.’

Fijen: ‘Bij de selectie van studenten zetten we ze in principe in op één vakgebied: regisseur, acteur of performer. Maar de muren tussen de opleidingen zijn poreus, zodat studenten ook hun eigen pad kunnen bepalen.’

Adriaanse: ‘Het krachtenveld van de docenten is ook heel gevarieerd, zodat de studenten les krijgen vanuit een veelheid aan disciplinaire perspectieven.’

Streven jullie binnen het docententeam ook naar culturele diversiteit?

Fijen: ‘Bij studenten streven we wel naar diversiteit, maar bij docenten niet specifiek. De zoektocht naar interessante mensen staat altijd voorop.’

Adriaanse: ‘Het docententeam is ook een afspiegeling van het huidige theaterlandschap. Het probleem is dat er nauwelijks gerenommeerde regisseurs met een niet-Nederlandse achtergrond in Nederland werkzaam zijn. Er zijn wel mensen te vinden die in specifieke vakken gespecialiseerd zijn – bij ITS DNA werden bijvoorbeeld lessen Javaanse en Indiase dans en Chinese Opera gegeven – maar regiedocenten met een andere afkomst zijn nauwelijks te vinden. Dat wordt in de toekomst vanzelf beter omdat er nu ook meer diverse makers en regisseurs aan het werk gaan. Bij een voorstelling als Nobody Home of het werk van Sadettin Kirmiziyüz of Akwasi Ansah zie je dat het is gelukt: mensen die vanuit hun eigen achtergrond en vanuit een eigen noodzaak een connectie maken met de wereld. Dat gaat alleen maar meer worden, dat zet zich in de toekomst gewoon voort.’

Foto: Lindsay Zwaan

Dossiers

Diversiteit
Theatermaker februari 2016