deel 1 – opstand

Het is donker buiten. Als het winter wordt in Nederland lijken mijn botten niet helemaal gemaakt voor temperaturen rond het vriespunt. Aan de binnenkant van mijn enkels, polsen en schenen lijkt de koude lucht zich op te slaan. Mijn moeder heeft dat ook.
Zeventig jaar geleden zat mijn oma aan de andere kant van de wereld achter een typemachine. Ze leerde typen. Ik geloof dat daar iets van mijn schrijven is begonnen.

Indisch en toneelschrijver zijn in een tijd waarin diversiteit en inclusie belangrijke pijlers zijn, betekent ook dat er ineens ruimte is voor, nee, grote vraag is naar familieverhalen en dan vooral naar die kant die ‘ergens anders vandaan komt’. Toen ik afstudeerde zei een oud docent dat mijn schrijven op zich al een opstand is, dat het enige dat ik daarvoor moest doen was blijven schrijven. ‘Een opstand tegen wat?’, dacht ik toen. En een opstand van wie? Oké, ik ben er ook benieuwd naar, naar die verhalen van het verleden van mijn voorouders. Ik zou ze ook graag lezen, die stukken, maar waar begin je bij het schrijven van je eigen verleden? Bij gebrek aan doorgegeven kennis probeerde ik mijn voormoeders soms maar te bedenken. Ik denk dat ze heldhaftig waren. Ik zie ze altijd voor me op een motor. Een van hen raast in haar eentje over een onverharde weg op Oost-Kalimantan. De ander woont een uur rijden van Surabaya. Het fijne aan opgroeien en niet weten waar ze vandaan kwamen, was dat ik het zelf kon bedenken, telkens weer opnieuw. Sinds ik over ze schrijf en regelmatig de archieven induik, zijn er ook verhalen bovengekomen die hun verleden van een andere kan belichten. Is mijn voormoeder verkocht? Is de naam die ik kan vinden in het archief wel haar naam of heeft een Europese man die bedacht? Ik wil weten onder welke omstandigheden ze opgroeiden en hoe hun verhalen samen kwamen. Tegelijkertijd wil ik het niet weten. 

Ik stel me mijn voorouders liever voor als een soort koloniale Romeo en Julia. Ze trouwden, ondanks de afkeurende blikken van hun families en collega’s. Zij was van kleur, hij ook, maar kwam uit Zuid-Europa. Zij moesten het niet met de dood bekopen. Ze kregen twee kinderen en zeven kleinkinderen en al die kleinkinderen leerden typen. Ik geloof niet dat het de bedoeling van dat koloniale systeem was, dat er nageslacht kwam met dubbel bloed en dat dat dan ook nog zou leren typen.

Eind vorig jaar vond ik via een onderzoek voor een nieuwe toneeltekst een familielid terug van wie ik niet wist dat hij bestond. Daarna volgden er nog twintig. Schrijver zijn betekent kennelijk ook dit soort ontdekkingen doen tijdens het werk – die ineens een vrij heftig en onomkeerbaar effect op mijn leven hebben. Misschien dat dat de opstand in mij is, die die docent bedoelde. Mijn kleine familietak bleek onderdeel van een veel grotere stamboom. Schrijven over mijn dubbele culturen, voelt vaak als lopen in een doolhof. Ik ken de routes wel steeds beter, maar weet niet wat ik allemaal op die routes tegen kom en ik vergeet toch elke keer waar de uitgang is. Vanaf mijn twaalfde ben ik al op zoek naar een verhaal. Een verhaal dat me uit kan leggen waar ik vandaan kom. Met elke tekst kom ik een stukje dichterbij, maar waar vind ik de taal om in te beschrijven dat er van alles in mij ontwaakt waarvan ik nog niet weet wat het is en of het op het punt staat in opstand te komen?

Dossiers

Theaterkrant Magazine januari 2023