1948

Op Nieuwjaar vond natuurlijk de traditionele Gijsbrecht-première plaats, gevolgd door de even traditionele Kloris en Roosje Nieuwjaar-wens. De Gijsbrecht-uitvoering werd in de zelfde regie als verleden jaar gespeeld (v. Dalsum) en de wens was ditmaal vervaardigd door de bekende critici S. Carmiggelt en A. Koolhaas. Zij begonnen met een kleine parodie op de Gijsbrecht zelf, waarna de belangrijkste gebeurtenissen van het afgelopen jaar: het woningprobleem, de walvisvaart, het plan-Marshall, het radioprobleem, de bonloze sigaar, de exceptionele zomer, de restauratie van de Nachtwacht, de jubilea van Verkade, Rika Hopper en Bouber, enz.
[uit de rubriek Toneel van de maand in Toneelschild, jaargang 3, nr. 1]

1952

De Nederlandse Opera heeft enige tijd geleden Wagner’s Lohengrin op het repertoire genomen. Een logische stap voor een gezelschap, dat zich niet specialiseert, maar een zo breed mogelijke keus wil maken uit de bestaande meesterwerken van de opera. Het gezelschap had in verhouding tot de aandacht die het besteedde aan mindere belangrijke werken reeds veel eerder kunnen besluiten Wagner op te voeren, maar de technische moeilijkheden, hieraan verbonden, beperkten het tot de Vliegende Hollander. Laten we hopen dat de mogelijkheden zich voordoen, ook eens een van Wagner’s latere werken uit te voeren. De kwaliteit en het succes van deze Lohengrin-voorstelling mogen daartoe mede een aansporing zijn.
[Elsa den Hertog in Het Toneel, jaargang 73, nr. 1]

1960

Ik geloof in repertoire. Maar wij in Nederland willen altijd iets nieuws, vanwege ons gering vertrouwen in tradities en het ontbreken van een wezenlijke opvoeding. We moeten ons niet beperken tot de slechte gewoonte van de Gijsbrecht, die eerder een plechtig deklamatorium is dan een dramatisch gebeuren … en die Gijsbrecht voor mij part eens in de drie jaar spelen. Maar ja dan staat heel Amsterdam op z’n kop.
[Discussie tussen Ton Lutz en de redactie van Teatraal, jaargang 1, nr. 1]

1972

Als je de mensen, het geld, de tijd en de ruimte bij elkaar hebt, is er bijna altijd wel een reden te bedenken om Oedipus van Sofocles op je repertoire te nemen.
[Guus Rekers in Toneel Teatraal jaargang 93, nr. 4]

1989

Het heeft ook te maken met de stukken die je speelt. Een delicaat geregisseerde Horváth verdwijnt in zo’n grote zaal. O’Neill heeft bijvoorbeeld weer zo’n ijzeren dramaturgie, dat lukt wel. Ik denk ook maar daar ben ik niet echt uit, dat de grote zaal meer tot metaforen dwingt. Stukken van bijvoorbeeld Kroetz zijn te klein voor de grote zaal, omdat de anekdote niet metaforisch is. Ze doen geen grote uitspraken over de wereld. Misschien loopt de belangstelling voor de grote zaal ook terug omdat er geen behoefte meer is aan grote uitspraken. In 1970 vormde toneel nog het centrum van de podiumkunsten. Het is nu naar de rand verdwenen. Waarschijnlijk omdat toneel vragen stelt in een tijd dat mensen zeggen: we weten het wel.
[Ger Thijs in reactie op de grote zaal en de kleine zaal in Toneel Teatraal, jaargang 110, nr. 4]

1994

De sfeer dat het allemaal al ooit gedaan is hangt er niet. Neem de eerste regel van Pauline Mols Dag Monster, een prachtig stuk: drie actrices vertellen het verhaal van The Beauty and The Beast en ze beginnen met: “dit verhaal is al honderd keer verteld, maar nog nooit door ons.”
[Inèz Derksen in gesprek met Bas Zuyderland, Pol Eggermont en Max van Engen in Toneel Theatraal, jaargang 115, nr. 7]

2009

Laat ons toch lekker zelf uitzoeken of we repertoire willen maken.
[Erik Whien in gesprek met Wijbrand Schaap n.a.v. de Staat van het Theater van Pierre Audi in TM, jaargang 13, nr. 9-10]

2014

Een gemiddelde toeschouwer heeft helemaal geen zin om een boodschap van tweeduizend jaar geleden te ontcijferen. Daar heb je classici voor.
[Simon Stone in gesprek met Robbert van Heuven in Theatermaker, jaargang 18, nr. 3]

Dossiers

Theatermaker september 2017