Regisseur Eugenio Barba – geboren in Italië, theatraal opgevoed door Grotowski in Polen, werkzaam vanuit Denemarken – stopt per 2020 als artistiek leider van Odin Teatret, waarmee hij ruim een halve eeuw zijn specifieke vorm van community theater maakte. ‘Je moet op een bepaalde manier kinderlijk zijn, blind of wanhopig om de strijd niet op te geven, ook al lijken alle kansen tegen je.’

Ze zijn met z’n vijven als ze in 1964 het Odin Teatret oprichten: Eugenio Barba en vier andere twintigers. Een groep nieuwsgierige en naïeve amateurs, net afgewezen door de theaterschool in Oslo. Maar ze willen theater maken en zullen dat uit eigen zak financieren. In stilte en met de discipline van trappisten zetten ze hun eerste stappen als autodidact. Onder leiding van Eugenio Barba is het clubje van toen uitgegroeid tot een veelkoppige hydra die honderden theateractiviteiten heeft uitgebraakt. Onlangs werd bekend dat de regisseur eind 2020 het stokje overdraagt. Maar met regisseren blijft hij doorgaan. Wat is de betekenis van Eugenio Barba en het Odin voor de theaterwereld?

Eind 2018 werd in de Amsterdamse Meervaart eenmalig The Great Cities under the Moon (2003) gespeeld, een voorstelling van Odin Teatret die al vele malen elders in Europa, Azië en Zuid-Amerika te zien was. Het 75 minuten durende collageprogramma – naar Nederland gehaald door ZID Theater – was typerend voor het werk van de Deense groep. Een aaneenschakeling van losse, levendige scènes; acteurs, gezeten op frontaal tegenover het publiek geplaatste stoelen, die naar voren liepen om hun scènes te spelen, te zingen, te schreeuwen, mimisch uit te beelden; veel liederen en muziek; een mengeling van Engels, Duits, Deens, Spaans; een afwisseling van humor en tragiek. Maar vooral de opvallende, dansante bewegingspatronen trokken de aandacht: door de acteurs zelf ontwikkelde choreografieën, resultaat van maandenlang werk.

In eerste instantie riep de titel associaties op met grootse steden die liggen te blinken onder goudgeel maanlicht. Maar in deze voorstelling overheersten geweld en oorlog. En die maan, die scheen over steden die in brand stonden. Het beeld dat ontstond, was dat van een eenzame en wrede mens. Maar ook een die verlangde naar rust, verzoening en harmonie.

Odin was in Nederland zelden te zien. Het onconventionele theaterwerk sloeg hier nooit echt aan. In de jaren zeventig haalde Ritsaert ten Cate met Mickery de groep een paar keer naar Nederland en in 1997 waren Barba en zijn spelers voor het laatst in Nederland als gast van Stichting PassePartout in Utrecht. Maar met name in Zuid en Oost-Europa en in Zuid-Amerika groeide de groep in de afgelopen decennia uit tot een enorme inspiratiebron voor makers met name actief in het community- en groepstheater.

Eugenio Barba heeft inmiddels een weelderig witte haardos. Aan zijn geestdrift echter is niets veranderd, zoals hij ook nog steeds met blote voeten in sandalen rondloopt, als een pelgrim die aan een lange trektocht bezig is. Hij heeft iets getergds over zich, spreekt in ernstige en opgewonden monologen over zijn vak. Hij blijft ervan overtuigd ‘dat het theater in onze technologische en virtuele beschaving de enige techniek zal blijven waarmee twee menselijke wezens elkaar recht in het gezicht kunnen kijken. Die behoefte zal overal en altijd blijven bestaan.’ Hij verwijst geregeld naar zijn geestelijke voorvaders Stanislavski, Grotowski, Meyerhold. Hij windt zich op over de tijdgeest die ervoor zorgt dat jonge theatermakers geen twaalf uur per dag meer willen werken. Hij heeft een hoog arbeidsethos en kan een militaire discipline aan de dag leggen. Een vriend zei ooit tegen hem dat dat wat Barba doet, net zo naïef is als wat de Engelsen tijdens de Eerste Wereldoorlog deden: zich er niet van bewust dat ze de oorlog hadden verloren, vochten ze net zo lang door totdat ze alsnog wonnen. Barba riposteerde: ‘Het is waar, je moet op een bepaalde manier kinderlijk zijn, blind of wanhopig om de strijd niet op te geven, ook al lijken alle kansen tegen je. Maar wat mijn traditie mij heeft geleerd, is dat individuen de geschiedenis kunnen veranderen.’

I Begin
Barba werd geboren in 1936 in Brindisi, Italië, volgde de middelbare school aan de militaire academie van Napels maar ambieert in tegenstelling tot zijn vader geen militaire carrière. Op zijn achttiende emigreert hij naar Noorwegen, werkt een tijd als lasser en matroos en ondervindt als migrant wat discriminatie is. Aan de universiteit van Oslo studeert hij Frans, Noorse literatuur en godsdienstwetenschap. In 1961, 25 jaar oud, vertrekt hij naar Warschau voor een opleiding tot theaterregisseur maar komt terecht bij theatervernieuwer Jerzy Grotowski. Daar brengt hij lange uren door in diens theaterlab, fungeert drie jaar lang als zijn persoonlijk assistent en ‘maître du regard’ en zal een belangrijke bijdrage leveren aan diens beroemde boek Towards a Poor Theatre (1968). In 1964, terug in Oslo, richt Barba met een paar zielsverwanten het Odin Teatret op. In een oude atoombunker werken ze aan hun eerste voorstelling, Ornitofilene. Op zoek naar een beter onderkomen worden ze in 1966 uitgenodigd door de burgemeester van het Deense Holstebro. In de provinciestad met 18 duizend inwoners staat een oude boerderij leeg. Ze kunnen terecht in twee voormalige varkens- en koeienstallen. Echter na de experimentele theaterproductie Kaspariana (1966) willen tweehonderd dorpelingen dat Odin weer vertrekt. Maar de groep blijft en organiseert meteen in juni 1966 de eerste van een lange reeks theaterseminars in Scandinavië. Gasten: Jean-Louis Barrault, Dario Fo, Etienne Decroux, Jacques Lecoq en Jerzy Grotowski.

Tot op de dag van vandaag is Holstebro (nu een stad met 30 duizend inwoners) Odins thuishaven gebleven, maar de groep is vele malen uit zijn oorspronkelijke behuizing gegroeid. En Odin Teatret is niet alleen meer een theatergroep maar ontwikkelde zich tot het Nordisk Teaterlaboratorium, hét theaterlaboratorium van Scandinavië. Een goede indruk van het soort activiteiten dat door dit lab in gang is gezet, geeft het jaarlijkse Odin Festival, een propvol programma dat dit jaar van 23 augustus tot 2 september plaatsvindt. Wie de jaarkalender van het Nordisk Theaterlab echter bekijkt, duizelt het door de vele seminars, masterclasses, werkdemonstraties, festivals en buitenlandse gastvoorstellingen van makers die zich aan Odin verwant voelen. Met een tomeloze energie heeft Barba zijn werk de afgelopen decennia uitgebouwd: 78 voorstellingen, tientallen boeken, filmregistraties en documentaires, honderden workshops. In 1979 riep hij de International School of Theatre Anthropology in het leven, dat overal ter wereld bijeenkomsten organiseerde. De focus daarbij lag op het ontdekken en zichtbaar maken van gezamenlijke fysieke principes waarvan performers uit vrijwel alle grote theatertradities in Oost en West gebruik maken. Barba, de theaterwetenschapper, was hierbij de verbindende factor. Zijn onderzoekswerk resulteerde onder meer in het prachtboek A Dictionary of Theatre Anthropology; The Secret Art of the Performer (Routledge 1991). Tegenwoordig wordt hij samen met Jerzy Grotowski, Peter Brook en Ariane Mnouchkine tot de Europese pioniers gerekend die hebben bijgedragen aan ideevorming over culturele diversiteit in het twintigste-eeuwse theater.

II – Inspirator
Sinds jaar en dag reizen Odinacteurs vanuit Holstebro de wereld over voor het geven van workshops, (solo)voorstellingen of het begeleiden van zielsverwante projecten en theatergroepen. Want Odin heeft een cultuur in gang gezet, die van het ‘Derde Theater’. Het onderling inspireren en uitwisselen van werkervaringen wereldwijd staat daarbij centraal.

In Nederland vond vooral het Amsterdamse ZID Theater van Karolina Spaić in Barba zijn inspiratiebron. In 1976, elf jaar oud, zag Spaić in haar geboorteplaats Belgrado de vreemde steltlopers van Odin door de stad paraderen. Dat was een eerste impuls. Vijf jaar later richtte zij haar jeugdtheatergroep ‘Zid’ op, Servisch voor ‘Muur’. Die muur, dat sloeg op de vierde wand die in het officiële Servische staatstheater torenhoog was opgetrokken en die zij samen met haar leeftijdsgenoten in hun eigen producties wilde doorbreken. Het eerste jaar op de theaterschool van Belgrado, waar zij in het keurslijf van Tjechov en Ibsen werd geperst, liep op niets uit. In 1984 verliet zij haar geboorteland en begon aan een theateropleiding aan de Academie voor Expressie door Woord en Gebaar in Utrecht. Ze bleef daarna in Nederland vanwege de oorlog die op de Balkan uitgebroken was en regisseerde in 1992 haar eerste gesubsidieerde theaterproductie Dromen/Dreams. Sindsdien heeft ZID Amsterdam als thuisbasis. Sinds die tijd ook is Spaić jaarlijks een of meer malen de live inspiratie van het Odin gaan opzoeken.

Spaić: ‘Allereerst herken ik mezelf in de oorsprong van Odin: het buitenlander zijn. Theater maken in een andere cultuur, iets unieks creëren dat niet past binnen het concept van één cultuur. Bij ZID werk ik altijd met Nederlandse en niet-Nederlandse spelers samen. Odin was mijn grote inspirerende voorbeeld.’ Odin heeft in de loop van zijn lange bestaan een bepaald circuit, een milieu, in de theaterwereld gecreëerd met een grote schare volgers. De meesten van hen maken in hun werk gebruik van duidelijk herkenbare codes. Zo ook Spaić. Zij heeft geen behoefte om kant-en-klare theaterteksten op het toneel te zetten en houdt van fragmentarische structuren, beweging, associatief denken en van de toeschouwer uitdagen mee te denken en voelen. Ook daarin heeft Odin haar sterk beïnvloed.

Ooit bedacht Eugenio Barba de term ‘Het Derde Theater’. In zijn boek The Floating Islands (1979) legt hij uit dat hij daarmee doelt op al die theatermakers die niet tot de gevestigde instituties behoren (het Eerste Theater), maar ook niet tot het alternatieve circuit (Tweede Theater). De makers van het Derde Theater leven meestal in de marge, op afstand van de culturele kunsttempels: ‘Het is theater gemaakt door mensen die zichzelf omschrijven als acteur, regisseur of theatermaker, hoewel ze zelden een traditionele theatrale opleiding hebben genoten en daardoor niet als professionals worden beschouwd. Maar het zijn geen amateurs. Al hun dagen zijn gevuld met theatrale activiteiten, soms met wat zij training noemen of met voorbereidingen op de voorstelling waarbij zij keihard moeten knokken om toeschouwers te vinden.’

Ook het Nederlandse ZID behoort tot dit circuit van ‘theater-outsiders’. Wat de betrokkenen uit dit circuit onderling verbindt, is – naast hun maatschappelijke en politieke engagement – het belang dat zij hechten aan het maakproces. En opnieuw fungeert Odin hierbij als voorbeeld. Barba neemt met zijn spelers vaak een jaar de tijd voor het maak- en researchproces voor een nieuwe productie. Een voorstelling ontstaat altijd vanuit een directe fascinatie en betrokkenheid van de acteurs. Vaak is het persoonlijk materiaal, en de acteur is opperste ‘schepper’, createur. Hij ontwikkelt zijn eigen bewegingsideeën, scènes en teksten en presenteert dat na wekenlang onderzoek aan Barba. Uit twee uur materiaal selecteert hij misschien vijftien minuten voor de uiteindelijke voorstelling. Sommige Odinproducties staan al twintig jaar of langer op het repertoire, zoals de solo’s Judith (1987), Itsi Bitsi (1991) en Dona Musica’s Butterflies (1997). Dat is enkel mogelijk omdat ze op de huid van de spelers zijn gemaakt en er in de loop van de tijd door henzelf veranderingen in konden worden aangebracht. Actrice Julia Varley maakte The Castle of Holstebro (1990) toen ze een jaar of 35 was. Inmiddels is ze 65 en speelt ze de solo nog steeds. Die is met haar mee geëvolueerd en een document van haar leven geworden.

Spaić beschouwt haar theatergroep als een klein onderdeeltje van een enorme groep mensen die door Odin zijn geïnspireerd. Odin is tegenwoordig geen klein alternatief theatergroepje meer, maar een topinstelling met ruim veertig medewerkers en een groot aantal afdelingen, een bibliotheek, filmarchief, repetitieruimten en gastenverblijven, met miljoenen aan subsidies en een mondiaal netwerk. Er komen jaarlijks duizenden jongeren op de Odinactiviteiten af. Spaić: ‘Het bijzondere is de open houding die je aantreft. Ze laten je heel dichtbij komen op de open dagen, workshops en festivals. Je kunt hier enorm geïnspireerd raken zonder dat je iets wordt opgelegd. Want Odin is geen school die je een recept geeft voor hoe je theater moet maken. Ze laten je getuige zijn van hun wereldoriëntatie, niet verbonden aan bepaalde culturele codes. Het is die nieuwsgierigheid en die openheid die ik van hen heb overgenomen.’ 

III Erfenis
Begin 2019 werd in Turijn een groot, vierjarig theaterproject afgerond, ‘Caravan Next’ (2015-2019), gefinancierd door de Europese Unie. Odin en de universiteit van Turijn waren de trekkers van dit monsterproject, waarbij elf Europese landen met elkaar samenwerkten en gezocht werd naar de kracht van community theatre. In totaal waren 30 duizend Europese burgers actief betrokken. Iedere Europese partner had ook een partner buiten Europa. Zo werkte de Nederlandse deelnemer ZID samen met een Marokkaanse organisatie, anderen met Australië of de VS. Door ‘Caravan Next’ en het eerdere ‘Caravan’ is in acht jaar tijd een netwerk ontstaan van Europese en niet-Europese organisaties die allemaal bezig zijn met theater, kunst en maatschappij. Die samenwerking wordt de komende jaren verder uitgebouwd.

Levende verbindingen creëren tussen theater en maatschappij, tussen theatermakers en toeschouwers, is steeds een van de centrale drijfveren achter Barba’s projecten gebleven. Zijn acteurs zijn over de hele wereld bezig met projecten die mensen mobiliseren en nauwer met elkaar in contact brengen. Ook ‘om de hoek’, in de buurt van Holstebro waar iedere drie jaar het festival Festuge plaatsvindt. Odinacteurs bouwen daarbij een dorp om tot Laboratory Village en werken met inwoners, jong en oud, aan een voorstelling. Het project toert twee weken langs verschillende dorpen. De hele manifestatie versterkt bij de bewoners het gevoel dat ze samen aan iets hebben gebouwd.

Eugenio Barba houdt van parabels, mythen en metaforen. Met de onverminderd strijdvaardige houding van een dingo, een wilde hond, is hij zich zijn hele werkende leven lang blijven verzetten tegen passiviteit, onderdrukking, onrechtvaardigheid en discriminatie, thema’s die je in bijna al zijn theaterproducties tegenkomt. Die dingo ziet hij als een erenaam. Dingo’s hebben geen baas, scharrelen rond aan de rand van de stad tussen voedselresten, leven buiten in de wildernis. Dat beeld gebruikt hij om een theater te beschrijven dat je volledig je eigen karakter kunt meegeven. Een theater gebaseerd op eigen dromen, ideeën en idealen, maar ook beïnvloed door je eigen stommiteiten en het naïeve geloof dat alleen jij met één of twee anderen hiermee de wereld kunnen veranderen.

De brief waarin hij onlangs zijn vertrek als Odinbaas aankondigde, eindigt als volgt: ‘Ik ben directeur geweest van een theater dat wilde ingrijpen in de omringende werkelijkheid. Daarbij volgde ik de strategie van kringen in het water. Ik gooide een steen en wist hoe en waar die terecht moest komen. De kringen werden groter, veroorzaakten kleine onzichtbare bewegingen. Maar als stenengooier kon en wilde ik ook niet méér dan dat. Als een wolk vervolg ik mijn reis. (…) Ik heb geen erfgenamen en geen erfenis die ik achterlaat. Mijn lessen zullen niet worden overgeleverd of worden vernietigd. Ze verdampen simpelweg. Ze zullen als regen neerkomen op het hoofd van hen die het het minst verwachten.’

Foto: Flora Bemporad

Dossiers

Theatermaker juli 2019