Niko Bovenberg was dertig jaar technicus en hoofd techniek bij verschillende theatergezelschappen voordat hij in 2008 begon les te geven in zijn vak. Over bouwvolgorde, trekbelasting, bouwsnelheid, deelnaden en bouwtijd, maar ook over deadlines, verantwoordelijkheden, de (soms gebrekkige) afstemming met decorontwerpers en de waarde van het decor. ‘Op het toneel hebben ze het nooit over scenografie omdat dan de slappe lach uitbreekt.’

Van 1979 tot 2009 ben ik bij diverse toneelgezelschappen met decors in de weer geweest. Mijn rug heeft dat tot 2006 volgehouden. Daarna ging het zo snel bergafwaarts dat ik op het toneel in de weg ging lopen. Ik stapte geleidelijk over van Toneelgroep Amsterdam naar de Theaterschool aan de Jodenbreestraat. Ik ging lesgeven aan de Opleiding Techniek en Theater (OTT) en de Opleiding Productie Podiumkunsten (OPP). Aan piepjonge inspiciënten en productieleiders. Ik vertel de studenten over grote schouwburgen, kleine schouwburgen, vlakkevloertheaters, brandschermen, zichtlijnen, changementen, dramaturgen, toeren, acteurs, kapindelingen, regisseurs, bouwen, belichten, voorbereiden, afbreken, decorontwerpers en decors. Ik begeleid de techniekstudenten bij projecten met studenten van andere opleidingen aan de Theaterschool, bij binnen- en buitenlandse stages en binnen- en buitenschoolse afstudeerproducties.

Volgens de docent cultuurgeschiedenis speel ik op school een thuiswedstrijd. Ik geef les in de voetstappen die ik op het toneel heb achtergelaten.

Stationnetjes

Vóór mijn allereerste les over decor vraag ik mij af hoe ik het over een schoor, een Engels vak, bouwvolgorde, trekbelasting, bouwsnelheid, deelnaden en bouwtijd kan hebben als ik het niet eerst over de procesgang heb gehad. Is het voor aanstaande productieleiders en inspiciënten niet noodzakelijk eerst veel meer te weten over deadlines, over welke verantwoordelijkheden bij welke functies horen en over de randvoorwaarden waarbinnen een productie gemaakt moet worden? En wat is decor nu eigenlijk helemaal? (Op het toneel hebben ze het nooit over scenografie omdat dan de slappe lach uitbreekt.) Decor is toegepaste kunst. Net als Fins aardewerk. Decor is een constructie die je ‘s ochtends uit een vrachtwagen laadt en ‘s nachts er weer in, transporteert en de volgende ochtend weer uit de vrachtwagen laadt. En dat vier of vijf keer per week. Als je dat zo aan kersverse studenten vertelt, ontwikkelen ze geen liefde voor het werk dat ze later gaan uitoefenen.

Ik begon met de tijdlijn. Vanaf het eerste idee van de regisseur tot de dag waarop het decor naar de vuilstort wordt gebracht. Ik behandelde alle stationnetjes die tijdens de procesgang in de goede volgorde gepasseerd moeten worden en alle mensen en hun verantwoordelijkheden die daarbij betrokken zijn. Dat had ik met vallen en opstaan en intensief toeren met gemiddeld drie tot vier premières per jaar bij verschillende toneelgezelschappen wel geleerd.

Steeds benadrukte ik dat het bij elk gezelschap en elke productie net even anders gaat.

‘Maar Niko,’ vroeg een eerstejaars productiestudente na twee weken les over de tijdlijn, ‘als de tournee al een half jaar gepland staat vóórdat de decorontwerper met ontwerpen begint, dan weet de ontwerper toch ook hoe lang de reis van Meppel naar Bergen op Zoom duurt en kan hij daar toch tien uur nachtrust bij optellen, en hij weet ook dat Macbeth ongeveer tussen half elf en elf uur is afgelopen, en dan kan hij toch heel simpel zelf bedenken in maximaal hoeveel tijd die hele voorstelling door vier man, inclusief licht en geluid, gebouwd en afgebroken moet kunnen worden?’ De studente zat acht weken op school.

‘Inderdaad,’ antwoordde ik, ‘het is geen rakettechnologie.’

‘Waarom gaat het dan zo vaak fout, Niko?’

‘Omdat de decorontwerper er absoluut geen belang bij heeft om dat te weten.’

‘Waarom niet?’

‘Als hij bij elk dingetje dat hij in z’n maquette plakt moet nadenken of het wel samen met het licht, geluid, kostuum, rekwisieten en de overige techniek in de trailer past, kan hij niet meer ontwerpen.’

‘Maar als ontwerper moet hij toch, net als iedereen in het proces, rekening houden met de vooraf gestelde randvoorwaarden, zoals de grootte van de vrachtwagen, veiligheid, het aantal technici, de maximale bouwtijd in verband met de langste reistijd, de grootste en de kleinste schouwburg, alle deadlines in de procesgang en het budget’, vroeg een andere student.

‘Van die randvoorwaarden in z’n hoofd heeft een decorontwerper alleen maar last en die zal hij zo snel mogelijk proberen te vergeten. Pas als het decorontwerp bijna klaar is, kun je met hem praten over uitvoering, demontabiliteit, maximaal tilgewicht, speciale transportmiddelen die op het budget van de ontwerper komen, handvatten, bouwtijd en personeel. Vaak moet een ontwerper dan weer terug naar zijn atelier. Daarom is het goed plaatsen van die deadlines juist zo belangrijk.’

Ik vertelde over een voorstelling waar ik zo’n twintig jaar geleden aan werkte. De decorontwerper had een taps toelopend, schuinoplopend platform met een achterwand bedacht. Daarboven een scharnierend dak dat naar boven en beneden moest kunnen klappen. Als het dak helemaal naar beneden wees, was dat ook weer een beloopbaar, nog schuiner oplopend platform. Het geheel moest vrij in de ruimte staan.

De decorontwerper had het voorgedaan in de maquette. ‘Heel simpel, jongens, kijk, op en neer en op en neer.’

‘Kracht maal arm,’ zeiden wij in koor. Tweede klas middelbare school natuurkunde. De decorontwerper had ons niet-begrijpend aangekeken. De regisseur was verliefd op het ontwerp. We zaten te ver op de tijdlijn om een nieuwe ontwerpfase in te gaan. Het decor werd aanbesteed bij een Engels bedrijf met ingenieurs dat gespecialiseerd was in ontwerpen en bouwen van kermisattracties. Een paar weken later stond er een drie ton wegend hydraulisch ding in ons decoratelier. De decorontwerper had er met verbazing naar gekeken. ‘Jongens, waarom moet dat in godsnaam zo zwaar zijn?’

Er moest meer personeel dan begroot worden ingehuurd om het gewicht over meer ruggen te verdelen en de maximale bouwtijd te halen.

Dat zijn de consequenties van de voorkant.

Voor een decorontwerper is het buitengewoon confronterend als hij zijn ontwerp moet aanpassen aan de afstand tussen Hengelo en Den Helder en de linker- en de rechterkant van de stenen opening van de schouwburg in Leiden. Als die voorstelling in Rotterdam in première gaat en hij de volle breedte van de toneelopening wil gebruiken, kan hij domweg niet nadenken over hoe de voorstelling in Leiden moet staan.

Soms reageert een ontwerper zeer emotioneel op brengers van slecht nieuws. Ik heb meegemaakt dat een buitenlandse ontwerper en regisseur bij de decorpresentatie van een achttien meter diep decor bijna flauwvielen na de mededeling van de eerste inspiciënt dat de voorstelling op tournee ging, dat hij ook in Kortrijk stond en in vier uur tijd gebouwd moest kunnen worden. Het was zes weken voor de première.

‘Is dat inclusief het licht’, stamelde hij.

‘Ja.’

‘En we wilden video ook nog’, mompelde de regisseur zonder enige hoop.

Het is duidelijk dat hier bij het maken van de afspraken helemaal aan het begin van de tijdlijn, toen er nog geen inspiciënt in de buurt was, iets fout was gegaan.

Nog diezelfde middag werd het stanleymes in het ontwerp gezet.

‘Denk je dat het nu in vier uur lukt?’

‘Ja.’

‘En past het nu ook in Kortrijk?’

‘Nee.’

‘Niko, geef me dat mes nog eens aan.’

Takkenbossen

Het gaat soms anders. Als er bijvoorbeeld in de kop boven een recensie staat: ‘Vlotte Drie Zusters in monumentaal decor’ weet ik dat de regisseur zijn voorstelling een half uur korter heeft moeten regisseren om de afstand tussen Leeuwarden en Tilburg overbrugbaar te maken. Als je leest: ‘Macbeth is lange zit in mager bos van Dunsinane’ weet je dat de rekwisietenkarren met volumineuze takkenbossen de decortrailer niet hebben gehaald en dat de vormgever de strijd heeft verloren.

Soms wordt het een week voor de première uitgevochten op het toneel. Twintig jaar geleden. Ik vraag aan de decorontwerper of er een stuk van de onderkant van een aantal loodzware vloerbalken kan worden afgeschaafd. Samen vormen ze onderdelen van meer dan tachtig kilo per stuk. We gaan met vier man, onder wie een zestigjarige, met een afgestampte trailer vol spullen op een hectische tour. Elke kilo minder helpt.

‘Nee, dat kan niet Niko, omdat dan het geluid van voetstappen verkeerd klinkt.’

Ik ontplof. Er is geen ruimte om het decor op transportkarren in de trailer te zetten. Dan neemt het decor immers meer plaats in.

Rugklachten hadden een artistieke noodzaak.

Diezelfde avond, tijdens het standenmaken, maakt de lichtontwerper een lege plek in de trailer: ‘Ik ga wat decor wegbelichten.’

Hele stukken decor maakt hij overbodig. Die hoeven niet mee.

‘Gaat het nu passen?’

‘Ja.’

Het kan nóg anders: écht samenwerken. Op een dag werd ik opgebeld. De regisseur.

‘Niko, we willen met je praten.’

‘Waarover?’

‘We hebben een idee.’

Een paar dagen later, op een vrije zaterdagochtend, meer dan een half jaar voor de première, zit ik met een andere inspiciënt in een atelier te kijken naar het idee van de regisseur en de decorontwerper. Ze hadden eerst uitgebreid uitgelegd waar hun idee over ging.

‘We willen het nu al aan jullie laten zien, we willen weten of het kan, of jullie ermee op reis willen en kunnen, welke hobbels jullie zien.’

De andere technicus en ik kijken elkaar na een tijdje aan.

‘We schrikken hier niet van maar we moeten nu al nadenken over de consequenties, over een transportsysteem, wat dingen uitrekenen en een proef doen met de droogtijd van nat zand.’

‘Dus we kunnen hiermee doorgaan, Niko?’

‘Ja, we vinden het bovendien een steengoed idee.’

Zo kan het.

Dossiers

Theatermaker oktober 2015