23 mei, Den Haag

Lieve T.,

Ik heb mijn personages één voor één afgemaakt, maar ze houden maar niet op met praten.

In de jaren dat ik niet in Amsterdam woonde, dacht ik dat ik veiligheid voor mezelf had gekocht door naar een andere, kleinere stad te verhuizen. Dat ik daar een betere schrijver zou worden, dat ik daar geordend en misschien ook aardiger zou worden. De waarheid is dat Utrecht mijn diepste wonden en ruwste randen heeft blootgelegd.

Toen je laatst belde en meteen begon met: ‘Hoe kan ik zo’n slecht mens schrijven? Dat zit dus kennelijk in mij…’, dacht ik: gelukkig. Waarom ik dat dacht, begreep ik niet meteen. Ik heb je woorden nog vaak gedacht die dag. Het is vrij makkelijk om me aan een set ‘ik-ben-een-goede-millennial’-regels te houden. Niet vliegen. Geen kinderen krijgen. Vegetarisch eten. Links stemmen. Geen misdaden plegen. Herhaal maar als een mantra, misschien word je er rustig van. Ik raak er ook altijd een beetje van in paniek.

Ik luisterde een paar weken geleden naar een podcast waarin Margaret Atwood zegt: ‘We are all capable of not being angels’. Wat ze verder zei weet ik niet meer, maar die zin bleef hangen en herhaalde zich. En ik weet niet of ik het er mee eens ben. We hebben toch onze mantra’s: niet vliegen. Geen kinderen krijgen. Vegetarisch eten. Links stemmen. Geen misdaden plegen. Je aan de goede kant van de toekomstige geschiedenis bevinden. Een engel worden. Dat sowieso.

Op tijd opmerken dat je geen engel bent, dat is misschien veel moeilijker. Ik denk dat we helemaal niet allemaal in staat zijn dat toe te geven. In ieder geval niet in het openbaar. En zeker niet op latere leeftijd, dan is er altijd wel dat goedpraten vóór toe te geven: ik kan me slecht gedragen.

Ik ervaar het als veel moeilijker om niet op te geven, om niet apathisch te worden, om me op tijd aan mezelf te verbinden in volledigheid.

Om terug te komen op die personages. Met een aantal van die personages hoopte ik die randen glad te schuren, denk ik. Of een deel van mezelf in ze op te kunnen bergen. Een deel dat ik linkte aan ongehoorzaamheid, aan imperfectie. Ik dacht die delen te kunnen begraven door erop te reflecteren in fictie, maar de realiteit snelt de fictie toch altijd weer vooruit. Ik ben er nog. Mijn personages zijn er nog. Ik verlang dat ze blijven praten.

Misschien dat iedereen dit wel ervaart en we daarom zo gek zijn op repertoire. Onze doden blijven praten. En als we onze doden vergeten, op wiens grauwe schouders kunnen we dan staan om ons te richten op een toekomst? De schrijver is toch ook al zo vaak doodverklaard. Ik ben volgende week weer in de stad.

Koffietje doen?

Je M.

Dossiers

Theaterkrant Magazine zomer 2022