Völkerschau, oftewel mensvertoningen, waren tot in de helft van de vorige eeuw razend populair in Europa. Men liep uit voor het aanschouwen van de exotische mens, liefst geënsceneerd in het decor van een dierentuin. Nu zijn er bronnen ontsloten die interpretatie van dit fenomeen mogelijk maken.

De theatercollectie van het Allard Pierson Museum omvat visueel materiaal rondom een vorm van amusement die goeddeels uit het collectie geheugen is verdwenen: het vertonen van mensen uit de niet-westerse wereld. Deze mensvertoningen waren een vorm van massavermaak vanaf het einde van de negentiende tot halverwege de twintigste eeuw. In die krap anderhalve eeuw werden hier mensen uit alle windstreken vertoond, van Lapland tot India. Aanvankelijk vormden zij een kermisattractie, later waren ze te zien in theaters als Carré, Musis Sacrum in Arnhem en de Rotterdamse ‘Doele’. Recente publicaties van Duitse historici en gedigitaliseerde bronnen maken een nadere interpretatie van stukken uit de theatercollectie nu mogelijk.

In 2007 inventariseerde Bert Sliggers als eerste het aantal mensvertoningen in Nederland, in zijn hoedanigheid als conservator van de tentoonstelling ‘De exotische mens’ en de bijbehorende catalogus. Aan de hand van affiches in stadsarchieven en verslagen in gedrukte media kwam hij tot 34 vertoningen in 46 steden gedurende de jaren 1825-1913. Ruim tien jaar na dat eerste onderzoek maken digitale databases, dag en nacht voor een ieder toegankelijk, het mogelijk Sliggers’ overzicht uit te breiden. In de historische krantenbank Delpher telde ik 69 vertoningen in 358 Nederlandse steden in de periode 1809-1951. Het merendeel van deze vertoningen werd georganiseerd door Duitse ondernemers, die met hun groepen geheel Europa doorkruisten.
In bijna de helft van de vertoningen ging het om Afrikaanse groepen, wat overeenstemt met de praktijk in andere Europese landen. De bloeiperiode van de mensvertoningen viel precies samen met de ‘wedloop om Afrika’: tussen 1880 en 1914 werd het continent gekoloniseerd en verdeeld onder Europese mogendheden.

Enscenering
In advertenties werd gesproken van een ‘ethnografische tentoonstelling’, wat een educatieve, waarheidsgetrouwe ervaring beloofde. Voor alles waren de vertoningen echter een constructie, gebaseerd op Europese ideeën over Afrika en tot in detail geënsceneerd. Op affiches werden Afrikanen afgebeeld in de directe nabijheid van dieren, zwaar bewapend, delen van het lichaam ontbloot en het gezicht vertrokken van woede. Tijdens de vertoningen suggereerden decorschilderingen en hutten van riet een dorp in een woudlandschap, een scherp contrast met Europese geïndustrialiseerde metropolen. Ieder uur – een vertoning was bijna tien uur per dag te bezoeken – waren er opvoeringen van religieuze rituelen of gebeden, zang, dans en krijgskunst.

Uit krantenverslagen komt naar voren hoezeer de enscenering effect sorteerde. In 1889 trok de Nederlander Louis Goddefroy door twaalf Nederlandse steden met een groep van 22 mensen uit onder meer Angola en Sierra Leone. Op de openingsdag in de tuin van de Amsterdamse Parkschouwburg kwamen meer dan duizend bezoekers af, onder wie de burgemeester. Verslaggevers spraken van ‘roetzwarte glimmende schepsels, met hunne aapachtige bewegingen en vreemde geluiden’ bij wie ‘kinderlijkheid, kinderachtigheid, dierlijke hartstocht, domheid, indolentie […] op die zwarte tronies als te lezen’ stond. Over Lucinga, 27 jaar en moeder van een pasgeboren zoon, luidde het oordeel dat haar gelaat ‘gelijkt op dat van den gorilla’. Bij Lupaca, een jongen van zeven, werden ‘onhebbelijke orang-oetan achtige gewoontes’ geconstateerd. Drie ochtenden werd de groep naar Artis gebracht. Observatoren verwachtten van de Afrikaanse ‘kinderen der wildernis’ een innige vertrouwelijkheid met de tropische diersoorten; de verbazing was groot toen zij zich zo ver mogelijk van de dierverblijven trachtten te verwijderen.

Diergaarde
In Duitsland waren dierentuinen een geliefd decor voor mensvertoningen. Deze omgeving benadrukte het denkbeeld dat de Afrikaan dichtbij de natuur zou staan en ver verwijderd was van het eindpunt van de evolutie: de westers mens. In Nederland vonden slechts zes vertoningen plaats in het ‘Koninklijk Zoologisch-Botanisch Genootschap’ ofwel de diergaarde van Den Haag. In 1893 waren achter het Vogelhuis de ‘Amazones van Dahomey’ te zien in een ‘kamp’. Het publiek zag de vrouwen in een omheind veld, waar zij oefeningen met sabels en geweren, ‘offerdansen en gevechten’ toonden. Voor de groep van 58 personen was binnen de omheining een houten loods getimmerd, het lijkt zodoende onwaarschijnlijk dat zij de dierentuin vrijelijk konden verlaten.
De Haagse correspondent van de Middelburgsche Courant sprak voorzichtige twijfel uit: ‘Het is waar, in vele opzichten staan de Dahomeyers dichter bij een dier in engeren zin dan bij den mensch, maar juist daarom geeft zulk een voorstelling den indruk alsof de acteurs werkelijk dieren waren […]’. Deze twijfel werd niet gedeeld: volgens krantenberichten verwelkomde de dierentuin twintigduizend bezoekers voor de ‘Amazones’. De bezoekersaantallen bleven onverminderd hoog. Een biljet in het Haags Gemeentearchief vermeldt dat het ‘Abyssinisch dorp’, in 1905 twee weken te zien in de Haagse dierentuin, meer dan elfduizend mensen trok.

Handelingsmacht
Affiches en krantenverslagen geven een beeld van de representatie van niet-westerse volken en de receptie van de vertoningen, er zijn echter nauwelijks bronnen waaruit het perspectief van de vertoonde mensen spreekt. Hun drijfveren zijn daarom moeilijk te reconstrueren. Onderzoekers gaan uit van een spectrum dat loopt van ontvoering en dwang tot individuen die kozen voor een bestaan als professioneel deelnemer.
Uit een vraaggesprek met organisator Goddefroy blijkt dat voor de Angolezen die hij in 1889 vertoonde, sprake was van dwang. Drie mannen leefden in slavernij en Goddefroy had ze gekocht van hun eigenaren. Een Portugese slavenhouder had een ontsnapte jongeman gevangen kunnen zetten na een gewapende klopjacht: ‘Toen ik hem zag, had ik dadelijk zin in hem, omdat het ’n groote, sterke kerel was’, aldus Goddefroy.
De theatercollectie bevat een voorbeeld van het andere uiterste: een Afrikaan die een leidende rol vervulde in de vertoningen. De aankondiging bevat een getekend portret van Sam Emanuels. In haar proefschrift (2005) vermeldde de Duitse historicus Anne Dreesbach brieven waaruit bleek dat Emanuels afkomstig was uit Sierra Leone en sinds 1902 actief was in verschillende groepen. Met de ‘Mandingo Krijgers’ streek hij in 1909 neer in Amsterdam om een maand bij het Tolhuis over het IJ voorstellingen te geven. Uit de brieven en het affiche blijkt dat hij zelf organisator werd van een Völkerschau waarin mannen, vrouwen en kinderen te zien waren.
Emanuel leek zichzelf als een professioneel acteur te beschouwen en was in staat handelingsmacht te creëren. Niettemin bleef ook hij geketend aan diepgewortelde Europese noties over Afrikanen. Op het affiche heeft Emanuel het voorkomen van een gentleman, de zogenaamde bewoners van het dorp zijn daarentegen gevangen in de beeldtaal van de mensvertoningen. De ‘Amazones van Dahomey’ brachten in 1893 massa’s bezoekers op de been door de combinatie van het vrouwelijk lichaam-in-actie en nietsontziend geweld. De vrouwen op het affiche van Emanuel dragen de kostuums die door de ‘Amazones’ werden geïntroduceerd: de onbedekte armen en open hals markeerden een onbeteugelde seksualiteit. De vrouw op de voorgrond lacht de toeschouwer dan ook verleidelijk toe. Bovendien houdt zij achteloos een speer in haar handen, terwijl jonge kinderen de wapens leren hanteren. De gevechtsscènes, ‘krijgsoefeningen’ en ‘offerdansen’ in de mensvertoningen vloeiden voort uit ideeën over de aangeboren dwang tot bruutheid van de Afrikanen.

Variant
Na de Eerste Wereldoorlog keerden de Völkerschauen terug in de populaire cultuur. Een affiche uit de theatercollectie toont Hans Stosch-Sarrasani, een legende in de circuswereld. Hij is geportretteerd in het kostuum waarmee hij, gezeten op een olifant, een grootse entree in de piste maakte. De tulband met glinsterende sieraden, de oorbellen die ook op grote afstand in het oog springen en de decoraties die prijken op zijn borst, het lijken uitingen van de uitbundige verbeeldingskracht die een bezoek aan zijn circus tot een kleurrijke ervaring maakte. Zo ook in 1928 toen Sarrasani in 1928 met zijn ‘Weltschau’ door Nederland reisde. Recent Duits onderzoek biedt een andere blik. In de uitgave Deutschland Postkolonial? (2018) wordt opname van elementen van de Völkerschau in circusacts geduid als een ‘koloniale fantasie’. Eerder schreef cultuurhistoricus Marline Otte (1999) dat Sarrasani zich kleedde als maharaja omdat hij zichzelf beschouwde als de verlichte heerser over een circusrijk van native Americans, Arabieren en Bedoeïenen, Ethiopiërs, Indiërs, Chinezen en Japanners. De culturele stereotypen uit de Völkerschau raakten zo verweven met een ideologie over raciale superioriteit.

In dit licht werpt een foto uit de theatercollectie zijn schaduw vooruit. In 1930 deed het circus van ‘Kapitein’ Alfred Schneider Nederland aan. Schneider geniet nog altijd faam vanwege zijn leeuwenacts, maar sinds 1921 was hij ook actief in het organiseren van Völkerschauen. In 1930 maakten zogenaamde ‘Dawudu’s’ deel uit van de tournee. Onder hen waren mannen die in de voormalige Afrikaanse koloniën in het Duitse leger hadden gediend, de Afro-Amerikaan Clarence Walton en vrouwen van gemengde Afro-Duitse afkomst. Vanwege zijn ervaring met Völkerschauen werd Schneider, een vroeg lid van de NSDAP, eind 1936 korte tijd leider van de Deutsche Afrika Schau. Deze was rond 1934 opgericht door Afro-Duitsers om zich te beschermen tegen het openlijke racisme nadat de NSDAP aan de macht kwam. Volgens historicus Susann Lewerenz (2006) had een deel van hen in theaters en het variété gewerkt en aanvankelijk brachten zij in de Afrika Schau cabaret, acrobatiek en zang uit hun eigen repertoire. Schneider verwijderde deze inbreng en situeerde de Schau in het vertrouwde decor van een Afrikaans dorp: enerzijds om opvattingen over minderwaardigheid uit te beelden, anderzijds als propaganda voor het Duits kolonialisme. Deze foto uit de theatercollectie is nog niet opgenomen in publicaties over de Afrika Schau en is zo een visuele bron over de voorgeschiedenis van deze specifieke mensvertoning.

In Nederland zijn mensvertoningen goeddeels verdwenen uit het collectieve geheugen. Gedigitaliseerde bronnen als de theatercollectie met foto’s, biljetten en verslagen zijn van groot belang om de geschiedschrijving van mensvertoningen te kunnen aanvullen. Zo vond ik in de database van de Franse nationale bibliotheek een digitaal album met antropometrische portretten van de Angolezen die door Goddefroy in 1889 werden geëxposeerd. Na de rondreis door Nederland werden zij tot november 1889 vertoond in een Parijse hal. Boven het portret van de 23-jarige Rilunga is een opmerking overgenomen die in het album met de hand was geschreven: décédé le 6 juillet 1889 (‘overleden op 6 juli 1889’). Het is niet eenvoudig dit met zekerheid vast te stellen, nog moeilijker is het te achterhalen of zijn resten zijn achtergebleven in Frankrijk. Wel bood de korte zin voor mij een aanknopingspunt om musea in Frankrijk te benaderen. Wellicht ligt in hun archieven en depots het volledige verhaal van Rilunga verborgen.

Beelden: uit de circuscollectie van Theatercollectie/Allard Pierson (Stichting TiN). Meer beeld is te vinden op www.circusmuseum.nl

Parveen Kanhai sprak november 2019 in de Circus Salon van het Allard Pierson Museum over mensvertoningen in relatie tot de theatercollectie van die instelling.

Dossiers

Theatermaker mei 2020