Het zijn twee tegenpolen, de bedeesde vluchteling en de blinde paaldanseres in Zwartkijker: hij voelt zich bekeken, opgejaagd; zij wórdt bekeken en put daar kracht uit, autonomie. Hij vluchtte uit de woestijn, werkt nu als schoonmaker in De Blauwe Planeet, waar zij als danseres werkt. Zij is blind, maar ziet alles wat ze zich bedenkt. Hij ziet alles, en ziet alles zwart. 

Geïnspireerd door twee personages uit Dea Lohers Onschuld, schreef Maria Marbus een poëtische pas de deux tussen Fadoul en Absoluut. Plaats van handeling is een dansclub, vóór opening of na sluiting: een verstild vacuüm waarvan de meesten zich niet realiseren dat het bestaat, een plek ergens tussen ingelost verlangen en ontluikende verwachtingen in. Daar stuiten twee ontheemde zielen op elkaar.

Marbus laat de personages in haar dialoog in omtrekkende bewegingen om elkaar heen draaien, schuchter en aftastend. Gaandeweg blijkt dat deze twee mensen niet alleen naar elkaar aan het hunkeren zijn, maar ook pogen om vat te krijgen op zichzelf. Fadoul (Nick Renzo Garcia) wordt geteisterd door een kraaienstem in zijn hoofd, waar hij soms poëtische gesprekken mee voert, maar wiens krassende kritiek (‘misschien hoor jij wel nergens thuis’) hij vaker probeert te negeren. De vrouw Absoluut (gespeeld door Marbus zelf) put kracht uit haar werk als paaldanseres, ze voelt zich gezien en belangrijk nog: zolang ze danst kiest ze er zelf voor dat ze bekeken wordt: een moedig herwonnen vorm van zelfbeschikking over haar eigen lichaam en seksualiteit.

In de opening vertelt hij hoe hij een tas met enorm veel geld vindt, en het niet naar de politie durft te brengen – bang om opgesloten te worden of erger nog: teruggestuurd. Hij wil haar helpen (‘ik wil toch iemand kunnen redden?’), haar nieuwe ogen geven, maar zij zegt: ‘Dit is wie ik geworden ben.’ Zijn pogingen iets voor haar te kunnen doen, verraden een enorme behoefte om van betekenis te zijn, een weergaloze hang naar het vinden van bestaansrecht in een wereld die je categorisch afwijst.

Mirjam Koen koos voor een sobere regie die vol inzet op de muzikaliteit van de tekst. Mooi is hoe de personages langs elkaar heen scheren, proberen elkaar te vinden maar elkaar nooit helemaal begrijpen. Misschien hoeft dat ook niet, zijn hun verhalen te verschillend, en te groots en pijnlijk, en is elkaars aanwezigheid voldoende. Op het achtertoneel draait muzikant, geluidsontwerper en performer Eric Magnée plaatjes en speelt gitaar.

De tekst is poëtisch en licht-filosofisch, maar op momenten ook te gestileerd: dan staat de taal een echt contact tussen de personages in de weg, en verliezen we een helder hier en nu uit het oog waarin hun woorden betekenis vinden. Tegen het einde vervalt Marbus af en toe in letterlijkheid, bijvoorbeeld als Fadoul vertelt over het broertje met wie hij uit de woestijn vluchtte (‘Ik heb hem niet kunnen redden’).

Door het doorleefde en sensitieve spel blijft Zwartkijker desondanks een intrigerende wederzijdse poging om houvast te vinden, bij jezelf en elkaar. Want via de ander ontdekken de personages ook wie ze zelf zijn, wat hun eigen trauma’s zijn die ze liever niet onder ogen komen. Dat is pijnlijk, troostrijk en helend tegelijk.

Foto: Bogi Bakker