Acht jaar geleden verhuisde de toen drieëntwintigjarige Espen Hjort uit Noorwegen naar Amsterdam om daar de regieopleiding te volgen. Van het weidse en verstilde Noorse berggebied naar het volgebouwde en tjokvolle Amsterdam; het moet een ware cultuurschok voor hem hebben betekend.

Ach, had hij maar J.C. Bloems De dapperstraat gelezen, dan had hij zich wellicht makkelijker kunnen verzoenen met dat schrijnende contrast. Bloems sonnet begint met het onsterfelijke kwatrijn ‘Natuur is voor tevredenen of legen./En dan: wat is natuur nog in dit land?/Een stukje bos, ter grootte van een krant./Een heuvel met wat villaatjes ertegen.’

Het is wel de vraag of deze woorden besteed zouden zijn aan Hjort, die zich in een op schrift gesteld begeleidend interview bij zijn voorstelling Zwarte lente, waarvoor hij ook de tekst schreef, een volbloed romanticus betoont. In herinneringen aan zijn Noorse tijd mijmert hij over ‘bergen waarvan je weet dat ze eeuwenoud zijn en dat ze er over een miljard jaar nog steeds hetzelfde uit zullen zien’. ‘Het perspectief op wat leven is, is daardoor volstrekt anders.’ Anders dan dat van de gejaagde, van de natuur vervreemde stadsmens, bedoelt hij

Hier klinkt de echo van Rousseau’s l’homme sauvage waaruit een verlangen naar ongerepte natuur spreekt, die volgens de romantici rust en heling bood. Maar Hjort gaat nog een stap verder. Die ongerepte natuur bestaat volgens hem eigenlijk al niet meer (‘We moeten accepteren dat de catastrofe al geschied is’) en pleit hij voor een nieuwe manier van kijken. Daarin kiest hij niet voor de klassieke beeld waarin sprake is van Moeder Aarde, die ons voedt en beschermt, maar voor een liefdesrelatie tussen een man en een vrouw. Eentje die net ontploft is, dat dan weer wel.

Het vereist enige lenigheid van geest maar als je bereid bent Hjort te volgen in zijn metafoor levert Zwarte lente daarmee een intrigerende voorstelling op. Waarbij je wel bereid moet zijn mee te gaan in Hjorts romantische visie dat De Mens de kwaaie pier is en De Natuur het onaangetaste goede.

Zwarte lente begint ontspannen met het voorstellen van de drie spelers op een bijna lege toneelvloer. Dries De Sutter als de man (lees: De Mens), Mees Borgman als de vrouw (lees: De Natuur) en pianist/performer Marko Ivic, die wordt voorgesteld als de kraai. Onder begeleiding van pianomuziek verbeelden ze mimisch bewegingen der natuur: een kabbelend beekje, ruisende bladeren. Alles is nog pais en vree, er heerst totale harmonie. Voor even.

Dan neemt de man het woord. Hortend en stotend, met veel stiltes. Duidelijk in verwarring. En dat zal hij gedurende de hele voorstelling blijven. Hij is de weg kwijt, vraagt zich voortdurend af waar hij zich bevindt. ‘Hoe ben ik hier beland?’ Hij schreeuwt, snapt niet wat er gebeurd is. Zij brengt tegenover zijn wanhoop vooral stilte in stelling. Ze heeft aan enkele cruciale vraag genoeg. ‘Zie je me eigenlijk wel?’ Ze wil dat hij weggaat, want als hij niet gaat, gaat zij.

Ergens halverwege de voorstelling verandert hun relatie definitief. Terwijl het natriumlicht de omgeving kleurt van rood naar fel oranje, stort Ivic een grote hoeveelheid troep op de vloer. Een tamelijk plastisch beeld voor de verontreiniging die de mens heeft aangericht. ‘Zijn wij dit?’ vraagt De Mens zich vertwijfeld af. Het antwoord kan natuurlijk niet anders dan ‘ja’ zijn.

Het is allemaal tamelijk schematisch maar het is altijd spannend om een rigide standpunt consequent vormgegeven te zien. En consequent is Hjort. Zijn mannelijk personage krijgt van hem geen enkel mededogen. Dat het daarmee een erg flat character wordt moet je maar op de koop toenemen, schijnt de schrijver in hem gedacht te hebben. Soms moet je radicaal zijn om een discussie los te weken.

Het is vooral te danken aan Hjort als regisseur dat Zwarte lente fier overeind blijft. Hij heeft de voorstelling vormgegeven als een soort symfonie in meerdere delen, elk met hun eigen klankkleur. De rol van Ivic is daarbij doorslaggevend. Hij bespeelt zijn piano liefelijk of juist agressief en ontlokt duistere klanken aan een metalen plaat. Het geeft elke scène de juiste toon.

De vraag of het tussen die man en die vrouw ooit nog goed komt blijft onbeantwoord. Ik heb er een hard hoofd in. Daar moet dan wel een verdomd goede relatietherapeut aan te pas komen.

Foto: Bart Grietens