Een utopie in een openluchtzwembad, op één zomeravond, met zes jongeren. Tieners uit verschillende wijken van de stad, die nog net jong genoeg zijn om niet vastgeroest te zitten in de kloof tussen rijk en arm. Met dat gegeven spelen regisseur Eline Arbo en schrijver Roland Schimmelpfennig in Zwart water: een eigenzinnige en sterk beeldende voorstelling waarin de spanning tussen collectief en onderscheid steeds zichtbaar blijft.

Daar gebruikt Arbo een duidelijke beeldtaal voor. Op het speelvlak staan zes spelers, met identieke rode zwempakjes en witte sokken, die een tableaux vivant vormen en zich tijdens de rest van de voorstelling tot elkaar blijven verhouden in beweging en muzikaliteit. De mise-en-scène is een voortdurende choreografie. Soms zijn ze schoonzwemmers die elkaar spiegelen, soms springt er een duo uit voor een dialoog, maar het collectief blijft visueel zichtbaar.

Tegelijkertijd is er sprake van onderscheid. De zes spelers zijn ook twee groepen: Karim, Murat en Leila (Felix Schellekens, Tim Linde en Isabelle Houdtzagers) drie jongeren uit een arme wijk in de stad, tegenover de rijke Frank, Freddie en Cynthia (Harun Balci, Kathlyn Wuyts, Tim Bogearts), die later respectievelijk minister van Binnenlandse Zaken, advocaat en schooldirectrice worden.

In Zwart water zijn etniciteit en sociale klasse nauw verbonden en lijkt sociale mobiliteit een illusie. Enerzijds is dat wel erg schematisch, anderzijds versterkt het de wereld die we voor ons zien: een waar het zwembad een zeldzame vrije ruimte is in een samenleving die al bepaald heeft waar deze jongeren later terecht gaan komen.

De avond waarop ze elkaar tegenkomen in het zwembad wordt afgewisseld met de toekomst van de zes jongeren. Twintig jaar na dato zijn Cynthia en Frank met elkaar getrouwd, en lopen Frank en Leila elkaar tegen het lijf. Ook Karim en Cynthia zien elkaar opnieuw. Ditmaal niet als one night stands, maar als een schooldirectrice die een vader ontvangt voor een oudergesprek.

Het is een toekomstbeeld dat makkelijk het ankerpunt van een melancholische voorstelling had kunnen worden: gedesillusioneerde volwassenen die terugblikken op een mooie avond in hun jeugd. Bijzonder is dat Arbo en Schimmelpfennig precies het tegenovergestelde doen en juist focussen op de utopie en het optimisme van het zwembad. De voorkennis over wat er met de jongens en meisjes gebeuren gaat, maakt die utopie wrang.

De twee groepen zijn bij aanvang nog vijandig tegen elkaar, tasten elkaar af op de rand van het zwembad en besluiten dan toch een sprong in het diepe te nemen. Als de acteurs eenmaal in het poedelbadje op het podium gaan staan, vormen ze een duidelijker collectief. In het water zijn onderlinge verschillen niet belangrijk meer, horen we in een van de teksten. Er volgt een choreografie, waarin de spelers synchroon bewegen. Het lichtontwerp van Varja Klosse kleurt ze felrood, waarbij de chloorblauwe achtergrond van het zwembad een sterk contrast vormt.

Na het zwembad volgt een feestje in een club, er wordt kebab gegeten in de snackbar van Murats vader en een tocht gemaakt naar de binnenstad waar Frank, Freddie en Cynthia wonen. De groep staat naast elkaar, begint te neuriën en probeert de geluiden op elkaar af te stemmen. Naast de manieren waarop beweging, licht en kostuum het collectief benadrukt, wordt dat nu met muzikaliteit gedaan.

Mooi hoe eigenzinnig en zelfverzekerd deze voorstelling is geworden. De strakke vorm waar Arbo haar spelers in zet en het poëtische taalgebruik van Schimmelpfennig zijn even wennen, maar daar geef je je al snel aan over. Dan blijkt hoe de verschillende elementen in Zwart water – tekst, beweging, decor, licht, muziek en kostuum – consequent elkaar aan het versterken zijn.