Toon Hermans was de held van mijn ouders, en de clown uit Sittard was alomtegenwoordig in mijn jeugd. Op grammofoonplaten, tijdens gesprekken: Toon was er. Hermans noemde zich ‘clown’, liever dan ‘cabaretier’. Zoon Maurice Hermans werkte lang als chauffeur, assistent en manusje-van-alles bij zijn vader, van 1970 tot 1990. Hij is de toegewijde pleitbezorger van Hermans nalatenschap. De voorstelling met de woordspelige titel Zo’n Toon is een zachtmoedige, melancholieke, ook lieve en soms zoete hommage van een zoon aan een beroemde vader. Maurice komt op met een rode ballon in zijn hand. Die laat hij los, als het beeld van zijn vader die is ‘weggevlogen’.

Tijdens de voorstelling vallen vaak woorden als ‘fijn’ en ‘mooi’. Dat is juist het harmoniemodel dat Maurice Hermans in zijn voorstelling zoekt: in lieve harmonie met de dingen, ook met het gegeven dat hij de zoon van een beroemdheid is. Toch zoekt hij ook de hardere kanten op. Hij laat zich bijstaan door (musical)zangeressen Ellen Evers en Esmée Dekker. Zij proberen de aardige Maurice te bewegen tot bekentenissen over zijn vader als het erom gaat of hij veel weg was als vader, of hij een goede vader was. ‘Hij werkte hard en was altijd weg, behalve de weekenden en met feestdagen’, antwoordt Maurice die een groot deel van zijn jeugd op kostscholen doorbracht, zelfs in Zwitserland. Het fijne daarvan krijgen we niet te horen, en dat is jammer. Toch erkent hij een ‘fantastische jeugd’ gehad te hebben, niet overschaduwd door zijn vader maar veeleer in dienst en zelfs in samenspel met zijn vader. Op zesjarige leeftijd mocht Maurice aan de grote Toon na afloop van een voorstelling in het Leidsepleintheater een bos bloemen overhandigen, en daarmee is het begonnen.

Zo’n Toon vertelt, gelardeerd met liedjes en korte sketches, het levensverhaal van Toon Hermans (1916-2000), gezien door de ogen van zoon Maurice. Regisseur Vincent van den Elshout past zich geheel aan bij de intieme stijl die Maurice nastreeft. Vooral in zijn  regie van de beide zangeressen laat hij een mooi theatervernuft zien. Een hoogtepunt is het gedreven, on-Hermansiaanse lied Stiletto dat de zangeressen met dreigende kracht zingen. Hermans deed het zelf natuurlijk al geweldig, maar deze versie met scherpe uitschieters en staccato-achtige begeleiding door een muziekensemble onder leiding van Harrie Herfst heeft beslist een eigen betekenis.

De vorm van de voorstelling is niet altijd even duidelijk; nu eens lijkt het een meezingvoorstelling met hits als Dit is een plek om lief te hebben, het prachtig woordkunstige liefdeslied Lente me en Als de liefde niet bestond, om dan plots een conference te worden en daarna de presentatie van een handvol anekdotes.  Een bijzondere rol speelt een grote ronde tafel waaraan, aldus Maurice Hermans, de groten van het Nederlandse cabaret hebben gezeten, onder wie Youp van ’t Hek, Wim Sonneveld en Paul van Vliet. Pratend over het vak, luisterend naar Toon, hun eigen plannen ontvouwend aan diezelfde Toon. Hij had grote belangstelling voor nieuw talent. Ook Hermans’ echtgenote Rietje komt ruim aan bod in foto’s en tekst, verteld door zoon Maurice.

Hoe vaak Maurice ook getuige is geweest van zijn vaders kunnen, hij verschilt in één opzicht nadrukkelijk: Hermans was er beroemd om dat hij ogenschijnlijk van niets een indringende scène kon maken, zoals de befaamde tennisracket-sketch uit 1980. Dit mimische vermogen en deze losse improvisaties ontbeert Maurice. Het afgelopen toneelseizoen ging er nog een voorstelling in première van een zoon die zijn artistieke vader eert, dat was Mijn vader was poppenspeler door poppenspeler Servaes Nelissen. Deze beide voorstellingen liggen ver uit elkaar: Nelissen heeft een grimmiger toon en ontroert daarom aan het zachtmoedige slot. Bij Maurice Hermans overheerst de harmonieuze zachte sfeer. Dat past bij zijn vader, de theatrale filosoof van het lichte levensgeluk.

Foto: Will Dekkers