Een koortsige brein kan boeiende fantasieën opleveren. In Zo’n mooie dag wordt het publiek met bombastische filmmuziek, stroboscopisch licht en het geluid van krijsende katten zo’n koortsige binnenwereld binnengeleid. 

De openingsscènes van Zo’n mooie dag klinken en zien eruit als een fantasyfilm. De toeschouwer zal dan ook even moeten bedenken waar hij nu verzeild is geraakt. Wat is er aan de hand met die onvriendelijke, tierende man in die grote luier ? Wie is die merkwaardige, rondtrippelende vrouw met dat witte gezicht? En wat doen ze daar eigenlijk in dat bizarre decor van boomstammen, infusen en schemerlicht? Waarom pakken ze af en toe een van de microfoons om hun stem met veel galm te laten klinken?

Heel langzaam wordt in deze nachtmerrie duidelijk dat de man in een soort inrichting zit, dat hij ernstig ziek, waarschijnlijk stervende is en knipsels verzamelt van moorden op kinderen. De vrouw die hem gezelschap houdt, is de schim van zijn jeugdvriendinnetje. Beschuldigd van haar dood zit hij heel zijn leven al vast.

Zo’n mooie dag speelt met de mogelijkheden van een ongrijpbare koortsdroom. Wat er in die droom toe doet en wat niet, blijft geruime tijd duister. Te lang blijft de voorstelling dan ook alleen maar een bizar tafereel. Een sterfscène in een horrorsetting.

Als er na ruim een uur enige helderheid in de situatie komt, heeft de desinteresse door de onwaarschijnlijkheid en vooral het effectbejag allang toegeslagen. Een beetje meer of minder bloed opgeven of poep uit de luier laten lopen brengt daar geen verandering in. De tekst van Stan Lapinski dwingt niet bepaald de aandacht af.  En de overdaad aan effecten van regisseuse Sanne van Rijn creëert vooral afstand en ergernis.

Zo’n mooie dag werd oorspronkelijk geschreven voor Hans Dagelet en Sylvia Kristel. Joke Tjalsma heeft de rol op zich genomen die Kristel zou spelen. Maar de voorstelling biedt Dagelet en Tjalsma, toch twee uitstekende acteurs, slechts incidenteel de ruimte hun kwaliteit te tonen.