‘Ik haat ze!’ roept de jongen uit en de weg naar volwassenwording kan beginnen. In alle culturen worden daarvoor rituelen uitgestippeld. Onze held is joods en dus komt de bar mitswa er aan. David Grossman schreef een boek over zo’n jongen van bijna 13 jaar. Nono heeft moeite met die overgang, maar hij weet zich te redden. Zigzaggend gaat hij door avonturen, voorvallen en groeipijnen. Deze Bildungsroman is door Greet Vissers en Jo Roets van Laika bewerkt tot een theaterstuk. Nu geen mijmeringen van een veertigjarige die terugblikt op zijn bar mitswa, maar een verhaal in het hier en nu. Het hoofdpersonage wervelt bijna letterlijk door zijn tocht, vol muziek, verbale grappen en wijsheden, met bijzondere personages, geheimen en onthullingen. Spannend, grappig, heerlijk om te zien en te horen.

‘Wow, wat sjiek!’ (dat is Limburgs voor het Hollandse ‘vet’) hoor ik een jongen van een jaar of 12 zeggen als hij tegen de verwachting in geen schouwburgzaal betreedt, maar een feestzaal. Voor hem en zijn leeftijdsgenoten is de voorstelling bedoeld, maar ook volwassenen beleven herkenbaar en relativerend plezier aan de fantasiereis van Nono, een ‘zigzagkind’, een jongen met, zoals ze dat in Vlaanderen zeggen, een hoekje af. Hij heeft gewoon veel fantasie. Dat kan vervelend zijn voor de mensen met wie hij samenleeft, dat kan vervelend zijn voor hemzelf, maar dat alles maakt het nog leuker voor de toeschouwer.

De betreden ruimte straalt het decorum van een oude feestzaal uit. Vooraan een podium in een halve cirkel dat begrensd wordt door een wand, met boven in de rand glazen ramen met een eenvoudig art-decomotief. Schemerlampjes verhogen de ouderwetse gemütliche feestzaalsfeer. Op krukjes aan tafeltjes nemen we plaats. Het is het decor van Cucinema, een vorige Laika-productie. Toen kregen we lekker eten. Dat zijn we zo gewend van Laika – het noemt zichzelf niet voor niets het theater der zinnen. Deze keer wordt geen maaltijd in drie gangen opgediend, maar worden we getrakteerd op een heerlijk verhaal. Al onze zinnen en aandacht worden gericht op de groteske over een jongen die voor zijn bar mitswa een verrassingsreisje van zijn vader en diens vriendin krijgt aangeboden. Maar het geplande reisje zal toch anders verlopen, en de vader die politie-inspecteur is, meent dat zijn zoon ontvoerd is. Er is sprake van een geheim…

Met veel vaart en schwung wordt het verhaal gespeeld. Goocheltrucjes en variététoestanden wisselen elkaar af, kleine attributen maken van een zitbank een treincoupé, een auto, een divan. Verkleedpartijtjes verlopen vlot en dol. De pret kan niet op. Mattias Van de Vijver heeft in het begin nog wat moeite om zich als 12-jarige te etaleren, maar geleidelijk wordt hij geloofwaardiger en echter. Hij is de held in een soort roadmovie, een tocht in een trein, een auto, naar andere plekken, naar herinneringen, naar een identiteit, en vooral naar de onthulling van een geheim. De andere personages, zoals de vader, diens vriendin en de opa zijn licht uitvergrote typetjes, die balanceren tussen karikatuur en karakter. Zo schittert Gert Jochems als Felix Glick. Hij is uitgedost in een te gekke maillot, gehuld in een bontjas, zijn hipsterbaard is paars, en op zijn kaal geschoren hoofd draagt hij een pet met allerlei prullaria, minitrofeeën van diefstallen, overvallen en listen. Een meesteroplichter is hij, met heel wat kwinkslagen. Hij blijkt de opa van Nono te zijn. Zo’n opa hebben, dat is toch wel de fantasiedroom van veel kinderen.

Een spontane speelsheid weten alle spelers vol te houden, samen met de muziek die het verhaal swingend stuwt, de woorden en handeling constant begeleidt met jazzy melodieën, losse klanken, slagwerkgeluidjes. Het ritme is aanstekelijk en wordt vlak voor het einde jammerlijk onderbroken door een overbodig moralistisch showlied in glitter- en glamourstijl. Het past wel in het concept, maar voor mij hoefde het niet. Gelukkig komt de feestvreugde echt tot zijn recht in het trompetgeschal en een swingend einde. En na al dat muziektheatraal lekkers, krijgen we als toetje toch nog een eetbaar versnaperingetje.

Foto: Kathleen Michiels