In het onlangs verschenen prachtboek Nederlandse Mime van Marijn de Langen komen de wat gevestigdere namen al voor, maar een aantal jonge makers die zich in dit festival presenteert nog niet. De Amsterdamse Meervaart pleegt zich sterk te maken voor deze discipline, en gelukkig kan na het uitrazen van de pandemie de draad weer opgepakt worden: naast twee beproefde voorstellingen geven een aantal jonge makers acte de présence op dit festival.

A Ship Called Somnium van Rachel Schuit, Maja Gzreczka en Zoë Schollee is een van de bijdragen die niet in het theater worden vertoond: door de ijsnacht begeef je je als publiek individueel langs de Sloterplas, alwaar je wordt opgewacht bij de kanoclub. Het laatste deel van deze weg word je begeleid naar de plek van de afvaart, waar je vervolgens ingescheept en geïnstrueerd wordt: een bootje is ingericht als een soort wieg waarin je liggend plaats neemt. Zorgzaam word je toegedekt en van genoeg warme kruiken voorzien. Eenmaal comfortabel geïnstalleerd, wordt het bootje afgesloten als een tent en zoetjesaan word je te water gelaten.  Eenmaal op het water, wordt de bovenkant van de tent weer geopend zodat je dobberend het hemelgewelf kunt beschouwen.

Het is een contemplatieve maar beslist niet passieve bezigheid: de sterrenhemel blijkt veel meer beweging te bevatten dan je normaal observeert en je gedachten cirkelen speels rondom ufo’s, satellieten, dwaallichtjes, terwijl bij tijd en wijle een liedje geneuried wordt door de schipper of een belletje klingelt dat aldus een contrapunt levert voor het meest kermerkende geluid van Nederland: de autoweg, die deze tocht de hele tijd begeleidt.

In het theater speelt zich Ik ga misschien wel even zitten van Lara van Hoof af. Het publiek staat of zit geleund tegen de vier wanden van een repetitiestudio. De drie performers bevinden zich onder hen: twee ervan zijn samen met het publiek binnengekomen en als uiteindelijk de derde binnenkomt, stellen ze zich, iets losgemaakt van het publiek, in een driehoek op. Tussen de drie ontspint zich een allerbanaalste dialoog. Maar elke zin die uitgesproken wordt, komt onder een vergrootglas te liggen door de (lange) stilte die eraan voorafgaat en erop volgt, waardoor de alledaagsheid ervan mythische proporties aanneemt. Gaandeweg breken er scherpe dissonanten in bij deze uitwisseling van clichés over hapjes en drankjes: een onverwachte zinsnede komt uit de lucht komt vallen, of een andere performer brengt een moeilijk te interpreteren geluid voort: wordt hier een emotie onderdrukt? Wat wordt hier eigenlijk niét gezegd?

In dezelfde repetitiestudio speelt zich This Is Not a Lament, It’s The Scream Of a Bird Of Prey af van Francesca Lazzeri en Maja Grzeczka. Twee vrouwen bevinden zich bij binnenkomst al in de ruimte. Ze zijn spiernaakt en terwijl het publiek een plek zoekt, staand of zittend, zijn ze bezig de zwarte gordijnen dicht te trekken die alle muren rondom bedekken. Willen ze iets buitensluiten? Of intimiteit creëren?

De een begin de ander aan te kleden in straattenue: shirt, slip, broek, sokken, schoenen. Degene die aangekleed wordt, helpt waar nodig. Eenmaal gekleed, begint zij op haar beurt de kleedster aan te kleden. Als ze beiden aangekleed zijn, begint er, eerst heel langzaam, iets dat lijkt op een aftasting van intimiteit: de performers ruiken elkaar, raken elkaar aan, omstrengelen elkaar en wat begon als een mogelijke vrijpartij, ontwikkelt zich gaandeweg tot een worsteling die alsmaar heftiger wordt en uiteindelijk nietsontziend zelfs het publiek erbij betrekt, dat zich nietsvermoedend rondom de performers heeft verzameld. De ene performer wil de andere dwingen haar kleren aan te houden, de andere wil de ene dwingen haar eigen kleren en uiteindelijk ook die van haar tegenspeler uit te trekken. Dwang verbeeld als een zeer intieme aangelegenheid.

Vooraf is het publiek naar uit Amerika overgewaaid model gewaarschuwd voor de hevigheid van de scènes. Boomers echter herinneren zich vast nog hoe deze gewoonte in de jaren zestig op de televisie snel geannexeerd werd door reclamebureaus (“Mien, kom gauw kijken, het is weer schokkend!” is hier een amusant voorbeeld van).

Buiten deze drie ervaringen (en nog andere van Elias De Bruyne en Merette van Hijfte) waren er ook voorstellingen van Erosion van ROTOR en Knock Out van Jakop Ahlbom Company met ISH Collective te zien en bij toeval was op dezelfde avond een kwartier met de trein naar het westen ook Bambie 20: de woedende versie te zien. Tezamen een mooie staalkaart van de Nederlandse mime, die er zo vaak in slaagt zintuigen op onverwachte wijze te activeren, en dat zowel in als buiten het theater. Al decennialang functioneert de mime-opleiding aan de Amsterdamse Academie voor Theater en Dans als de bewaarplaats van het mime-dna, dat van daaruit steeds weer een nieuwe generatie interessante makers opleidt. De Nederlandse mime is geen dans, wil geen toneel zijn, weigert soms zelfs expliciet theater te zijn en staat daardoor garant voor oorspronkelijk en uniek werk, van Karina Holla tot en met Schwalbe, van Carver tot en met De Gemeenschap.

Foto Erosion: Sam Scheuermann