Akram Khan kan niet meer. De vermaarde kathakdanser en de man die met zijn eigen stijl de term contemporary kathak muntte, zal na 2020 geen grote solovoorstellingen meer maken. Het lichaam van de 43-jarige danser en choreograaf wil niet meer en levert niet meer genoeg inspiratie voor een dergelijke eenmanskrachttoer. In zijn ‘afscheidssolo’ Xenos is het daardoor moeilijk niet aan zijn eigen protesterende, bange lijf te denken als hij zich dodelijk vermoeid en angstig voortsleept.

Ondertussen fluistert een stem de namen van zijn vele lotgenoten; Indiase soldaten die in de Eerste Wereldoorlog naar Europa werden verscheept om het Britse Rijk te verdedigen tegen een vijand. Een vijand van wie ze nog nooit gehoord hadden, in een land dat ze niet kenden, in een omgeving die zich al gauw beperkte tot een modderige loopgraaf. Velen bleven achter in een anoniem graf, een feit dat in de geschiedenisboekjes onderbelicht is gebleven. Ook Khan ontdekte dat, tot zijn grote verontwaardiging, pas toen hij werd gevraagd een stuk te maken ter gelegenheid van de herdenking van de honderd jaar geleden getekende vrede. Met Xenos wil hij een stem en een naam geven aan de anderhalf miljoen Britse koloniale soldaten.

Xenos (‘vreemde’, ‘vreemdeling’) is in elk geval geslaagd als verbeelding van totale verlorenheid die zij moeten hebben gevoeld in de velden rond Yper en andere Belgische stadjes waar de Eerste Wereldoorlog muurvast kwam te zitten. Ook van de verlammende shell shock die hen daarna een leven lang in de greep hield. Want Xenos speelt zich vooral af in het hoofd van de soldaat. Daar is het een chaos van heden en verleden, waan en werkelijkheid, en Khan laat mooi zien hoe vaag de grens is voor een gepijnigde ziel.

De voorstelling begint als de soldaat zich opmaakt om op te treden op een bruiloftsfeest. De feestverlichting hangt al, de musici zijn aan het inspelen en de soldaat windt zijn ghungroos, de lange riemen met bellen, om zijn enkels. Even zijn flitsen van zijn virtuositeit te zien – soldaat en Khan vallen hier mooi samen – met razendsnelle, ritmische voetroffels, duizelingwekkende cirkelbewegingen, exact geplaatste handbewegingen. Al snel echter dondert en raast het om hem heen en wordt hij overspoeld door de verschrikkingen van het front.

Het decor van Mirella Weingarten, een toneelbrede, schuin oplopende wal, verandert door de geweldige belichting van Michael Hull gedurende de voorstelling langzaam in een even beeldschone als dramatische hel. In het bloedrode schijnsel van vuur verdwijnt de soldaat bijna, alsof hij wordt opgeslokt door de aarde.

Die beeldende schoonheid, en het fantastische spel van de vijf musici onder leiding van BC Manjunath vormen de kracht van Xenos. Want in zijn ijver om de koloniale strijders een podium te geven en hun wanhoop te belichamen, beweegt Khan zich nu en dan gevaarlijk dicht naar het melodramatische. Op den duur voegen zijn acties ook niets meer toe aan het aangrijpende gegeven, waardoor er een zekere vermoeidheid dreigt – bij de toeschouwer. Iets ingedikt zou Khans boodschap waarschijnlijk sterker zijn en meer recht doen aan hemzelf, zijn artistieke team en niet in de laatste plaats: de koloniale strijders van weleer.

Foto: Jean Louis Fernandez