Aan de voorstelling Woord houden van Pieter Jouke ligt een schitterende redenering ten grondslag die in geen enkel boek over argumentatietheorie zou misstaan. Ze gaat over de eindigheid van relaties. ‘Stel,’ beredeneert Jouke, ‘als mijn vrouw onze liefde wil beëindigen, dan is liefde dus eindig. Maar als liefde eindig is, dan kan ik ook dat einde uitstellen tot na haar dood.’

Er is geen speld tussen te krijgen, het is evenmin een drogredenering en toch balanceert het argument op de grens van geloofwaardigheid. Iedereen weet dat een relatie wél beëindigd kan worden. Redeneren en argumenteren, dat is de kracht van dit virtuoze en innemende optreden. En dan vervolgens de redeneringen iets scheef trekken, dat ze nét niet kloppen. Bijvoorbeeld het spel met het auteurschap van de voorstelling. ‘Als ik de tekst zelf had geschreven, had ik het wel beter gedaan,’ aldus Jouke.

Dat auteurschap is niet zomaar een terzijde. Hiermee raakt Jouke iets wezenlijks, alsof hij de grens tussen cabaret, toneel en literatuur opzoekt. Vanzelfsprekend is hij de auteur van de tekst, althans, dat is de veronderstelling van een cabaretoptreden. Maar zoals hij Woord houden brengt, kan het evengoed zijn alsof hij inderdaad een toneelmonoloog ten beste geeft. Jouke draagt fluorescerende hardloopschoenen, foeilelijk. Gaandeweg krijgt dat schoeisel een betekenis als de marathon in New York ter sprake komt waaraan Jouke meedoet. In duizelingwekkende vaart komt het hardlopen ter sprake, de verslaving eraan, de fysieke energie die een hardloper moet opbouwen. Het optreden heeft iets van een hardloopwedstrijd: Jouke staat vol beweging op de bühne, heen en weer lopend. Rondom hem staan spotlights die naar boven schijnen, zodat er een kring van licht om hem heen is. Uit een machine komt rook. Veder is er geen enkel rekwisiet.

Dankzij deze sobere entourage ligt de concentratie van Woord houden op de taal. Jouke weet op intelligente wijze de rijkdom van taal, de valstrikken en de dubbelzinnigheden prachtig uit te buiten. Spannend is de scène waarin hij in een restaurant tegenover een vrouw komt te zitten die hem verleidt met getuite lippen en zo. Eerst is ze ‘beeldschoon’. Daarna ‘een lekker wijf’. Zal hij wel of geen overspel plegen? Zijn vrouw en kinderen wachten thuis op hem. Zijn dronken vrienden roepen hem mee te gaan naar de volgende kroeg. Hij raakt haar knieën aan. Oei, dat is overspel, volgens Joukes verbluffende redenering: ‘Overspel is als er nul afstand is tussen jou en de ander.’ Hij gaat nog een stap verder, en dan is het helemaal briljant: overspel is als de afstand ‘vijftien centimenter’ negatief is. Toch kiest hij voor zijn vrouw en leest hij aan het slot een brief voor aan zijn ’tweede vrouw’. Ontroerend. Over waarom het er toch niet van gekomen is. Woord houden is een verrukkelijke exposé over taal en waarom redeneringen altijd weer even absurd als logisch lijken.