Judith de Rijke heeft een groot palmares als theatermaakster. Ze regisseerde stukken van Thomas Bernhard, Lars Norèn, Arnon Grunberg en Molière bij diverse grote ensembles. Ook als auteur heeft ze verschillende stukken op haar naam staan. Bovendien regisseerde ze ook haar eigen teksten bij tal van gezelschappen. Nu is toneelgroep Maastricht aan de beurt, met Wolfshuilen. Het is weer een tragikomedie rond ‘een fatale familie’.

Op weg naar huis vraag ik me de hele tijd af: wat heb ik nu gezien? Een vraag die ik een nacht later nog altijd niet heb kunnen beantwoorden. Verwarring. Dat is het enige woord dat het gehuil van broers en zus dekt. In een interview gaf Judith de Rijke aan dat de inspiratie voor dit stuk een krantenbericht was. Daarin stond dat buschauffeurs aan de politie doorgaven als er verdachte mensen, in casu illegalen, op de bus zaten. Een illegaal verstoppen is een motief in het drama.

Twee broers en een zus komen na de crematie van hun jongste broer samen in het ouderlijk huis. Vragen over de zelfmoord van de jongste broer worden gesteld, maar een antwoord komt er niet. Ze zijn heel boos dat hij van het dak is gesprongen. De broers en zus gedragen zich, eufemistisch gezegd, vreemd. En dat wordt wel heel expliciet uitgebeeld. Spasten zijn het die op onverwachte momenten slappe lachbuien krijgen, aan de trapleuning gaan hangen en masturbatiebewegingen uitvoeren, elkaar voor rot uitmaken, hyperventileren, constant last hebben van hun mobieltjes, enzovoorts.

De schoonzus en een vriend van de zus komen er ook nog bij. En dan is er nog het mysterieuze meisje dat als een stralende Maria-figuur zingt en oreert, en even wat rust brengt. Is zij de verstekeling die men in de kast van de dode broer heeft gevonden. Is zij een illegaal wezen, is zij de nieuwe vriendin van de middelste broer, is zij gewoon een verschijning? Iedereen worstelt met zijn verleden. Dat is duidelijk onverwerkt. Misbruik, een autoritaire vader, homohaat, bijtende vreemdelingenhaat, huisdiergeweld, vernedering, agressie, obsessie, en nog veel meer. Dat alles komt naar de oppervlakte, maar blijft daar zweven. In halve zinnen, losse woorden, verhaalsplinters, tekstbrokken.

Even hoekig en springerig is de speelstijl. Gusta Geleijnse, Jack Vecht, Bram De Win, Myrthe Burger, Christian Cadenbach en in mindere mate Lisse Knaapen zetten hun personages/typetjes allemaal hectisch en opgefokt op het toneel. Komisch bedoeld wellicht, maar mij werkt het op de zenuwen. Het geheel verwordt tot een slappe deurenkomedie zonder deuren, waarin het ene typetje achter de hoek verdwijnt en het andere boven aan de trap verschijnt. Het is ook niet spannend, ondanks de soms dreigende soundscape, een mengeling van babygekrijs en het janken van een wolf, ondanks het veranderende licht van de ramen in het decor, ondanks het bloed en het gegil.

In het begin is het allemaal bizar, zoals het een thriller of een komedie betaamt, maar – in tegenstelling tot een goede thriller of komedie – vallen in dit schouwspel de puzzelstukjes niet in elkaar. Tekst en spel botsen volledig. Het blijft een wirwar van losse flodders waarmee in woord en spel geschoten wordt, en die in het niets verdwijnen.

Wat heb ik nu gezien op het podium? Ik weet het nog steeds niet. En ik koester ook niet meer de behoefte om daarachter te komen.

Foto: Ben van Duin