Een vrouw komt op met een klapstoeltje in haar hand, dat lang onuitgeklapt blijft. Zonder ons aan te kijken begint ze meteen te praten. Een woordenstroom, maar dan in korte, zorgvuldig geformuleerde zinnen, waarin ze zichzelf voortdurend corrigeert. Af en toe gunt ze ons een inkijkje in haar verleden. ‘Toen was ik nog in de war.’ Pauze. ‘Gek, zo je wilt. Maar toen ik naar Mexico reed om het graf van mijn kind te bezoeken, toen was ik zeker niet gek.’

Naar Mexico rijden, en toch niet gek? Dat was het eerste dat in mij opkwam, toen ik Marlies Heuer deze zinnen hoorde uitspreken in Wittgensteins minnares, dat op 24 februari in Utrecht in première ging. Maar ik ben een Europeaan, besef ik nu pas, nu ik deze recensie zit te schrijven. En Heuers nieuwste voorstelling is gebaseerd op Wittgenstein’s Mistress, een roman uit 1988 van David Markson. Vanuit Europa naar Mexico rijden – nee, dat gaat inderdaad niet. Maar Markson (1927-2010) was een Amerikaan. Vanuit de Verenigde Staten naar Mexico rijden – dát gaat prima.

Het denkproces dat ik hier beschrijf, waarvoor ik minuten nodig heb, speelt zich tijdens het zien van Wittgensteins minnares voortdurend in je hoofd af, in split seconds. Wat je hier hoort zeggen, is niet wat je er zelf bij denkt – of toch wel? ‘Alle filosofie is taalkritiek’, schreef Ludwig Wittgenstein in 1922 in zijn Tractatus Logico-Philosophicus, een tekst waar zijn lezers honderd jaar later nog altijd druk op puzzelen. Markson gaf aan die ene zin een speelse, geestige, meer alledaagse draai, die hemzelf en zijn boek een literaire cultstatus bezorgde.

Heuer speelt Kate, het enige personage in Marksons roman. Ze is ervan overtuigd dat ze de enige overlevende mens is op een verder ontvolkte aarde. Waarom die ontvolkt is geraakt, blijft in het midden. Alles draait om Kate, die vertelt hoe ze haar ultieme eenzaamheid – de enige overgebleven mens, onvoorstelbaar voor haar toeschouwers – zin en inhoud gaf.

Als we haar mogen geloven, is ze letterlijk de hele aardbol over gereisd, en heeft daarbij – ze is kunstenares – vooral ontvolkte musea aangedaan. ‘Steeds als de benzine op raakte, nam ik een ander voertuig met een volle tank.’ Waar nodig, stak ze de boel in de fik. ‘Warm blijven en voldoende drinkwater vinden waren mijn prioriteiten.’ In het Rijksmuseum heeft ze de Nachtwacht uit zijn lijst gehaald: hij brandde goed. ‘In het Louvre woont een mens’, kalkte ze met grote letters op het plaveisel voor deze Parijse kunsttempel.

Eigenlijk zou ik hier de aanhalingstekens moeten weglaten. Ik citeer uit mijn herinnering, en daardoor onnauwkeurig, en de zinnen die Heuer uitspreekt zijn zo prachtig, dat ze een exacte weergave verdienen. Heuer selecteerde ze zelf voor haar voorstelling, uit de Nederlandse vertaling van Marksons boek, die ik nog niet bezit, van Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes, die pas in 2020 verscheen, bij Van Oorschot. Henkes en Bindervoet zijn specialisten in het moeilijkste werk, zoals dat van James Joyce, en hun vakmanschap schittert hier voluit.

‘De toon van Marksons zinnen is in het Nederlands behouden en dat is een buitengewone prestatie’, schreef de Vlaamse criticus Koen Schouwenburg in een mooie recensie. ‘Die toon is het best te karakteriseren als nauwkeurige nonchalance.’ Dat is een rake typering. De Nachtwacht in de fik steken om een beetje warm te blijven?! Ach ja, waarom ook niet. Als er toch niemand meer over is om van dat schilderij te genieten … Maar wacht, waarom kalkte ze die letters voor het Louvre? Niemand kon die toch meer zien?

Kate brengt ons voortdurend in een staat van opperste verwarring. We geloven haar niet, kúnnen haar menselijkerwijs niet geloven, en toch laten we ons steeds door haar meeslepen. Dat komt door die onvergetelijke zinnen, en door Marlies Heuer. Ondersteund door live muziek van haar partner in het leven en de kunst, de Vlaamse cellist en componist Jan Kuijken, levert zij een acteerprestatie van formaat. Met de kleine gebaren en de fameuze, even intieme als geciseleerde dictie, die al herhaaldelijk met grote theaterprijzen zijn bekroond.

Het is bepaald geen toeval dat Heuer deze Kate zo overtuigend weet te representeren. Zij wás een Kate, tijdens de pandemie, die haar vorige voorstelling, Verhaal van Myn Droevig Leeven, voortijdig torpedeerde. Heuer was extra kwetsbaar voor het coronavirus: zij overleefde ternauwernood de zeldzame beenmergziekte MDS, zoals zij onlangs vertelde in een interview in NRC. Noodgedwongen zat zij maandenlang in haar eentje thuis, aan de Plantage Kerklaan, vlakbij Artis. Verstoken van de Hermitage en alle andere musea in haar directe omgeving die zij vrijwel dagelijks placht te bezoeken, ‘tussen het werk en de boodschappen door’.

De publicatie van de Nederlandse vertaling van Wittgenstein’s Mistress tijdens de eerste lockdown was voor haar een openbaring, een godsgeschenk. Ze las het boek, en dacht ‘dit is wat ik nu wil spelen, in de musea, als ze weer opengaan’, vertelde ze aan NRC. De première vond plaats in de Utrechtse kunstgalerie KuuB, tussen de schilderijen van Vera Pouw, ‘van vallende, struikelende mensen, zij die met figuurlijke en mentale littekens door het leven gaan, de “bekraste” mens’, zoals KuuB het zelf formuleert op zijn website.

De meermalen bekroonde, en vervolgens onnoemelijk veel zwaarder bekraste mens Marlies Heuer speelt de Kate die ze zelf een tijdje was. Dat is wat Wittgensteins minnares tot zo’n onvergetelijke ervaring maakt. Er is meer bijzonder aan deze voorstelling. Hij kwam tot stand volledig buiten het gebruikelijke gesubsidieerde theatercircuit om. Heuer financierde hem uit eigen zak, slechts geholpen door een bijdrage van de private Stichting Melanie.

‘We hebben inmiddels een tiental speelplekken weten te boeken’, vertelde na de première Marten Oosthoek, die de zakelijke leiding en de acquisitie doet. Dat moeten er nog veel meer worden. Het kan haast niet anders, of deze Kate woont binnenkort ook een tijdje in de Hermitage, om de hoek bij Marlies Heuer thuis.

Foto: Mieke Struik