‘Varkensboeren zijn solisten,’ zegt een van de bezoekers van de voorstelling Wij, Varkenland, geschreven en gespeeld door Lucas De Man. En een andere toeschouwer meent: ‘De Nederlander besteedt gemiddeld tien procent aan voedsel, de Fransman veertig procent. Hiermee is eigenlijk al het grootste probleem van goedkoop vlees gegeven.’

Een nagesprek bijwonen kan zeer bijzonder en inspirerend zijn, zeker in het geval van De Mans solovoorstelling. Hij leeft zich in in de noden van een varkensboer. Gesprekken met boeren uit deze bedrijfstak, maar ook met bankiers, hulpverleners van de Belgische organisatie Boeren op een kruispunt en fabrikanten van veevoeder vormen de bron van deze indringende, soms documentaire maar vooral persoonlijke theatermonoloog.

De voorstelling begint onschuldig, met een jongen die Stijn heet, een boerenzoon, die dwaalt door de ochtendnevel boven de velden. Het romantische lied Der Wanderer van Franz Schubert klinkt, we zien uitvergrote beelden van het beroemde schilderij van de wandelaar in de Alpen door Caspar David Friedrich. De Man draagt even een varkensmasker en gooit dat dan weg. Achter zich aan trekt hij een varkentje op wieltjes mee, Ivo genoemd.

Er is nog een laag in Wij, Varkenland, die aanvankelijk verwondering wekt. De jongen Stijn identificeert zich met Ivanhoe uit de gelijknamige serie van de jaren zestig. Boeren zijn als ridders, is de suggestie, eenzame strijders die het goede met de mens voor hebben. Geleidelijk brengt De Man op briljante wijze alle lijnen samen, en geleidelijk dringt een steeds tragischer werkelijkheid de solo binnen. Stijn wordt ook, volgens de familietraditie, boer, hij wil klein beginnen maar moet uitbreiden en uitbreiden, megastallen bouwen, duizenden varkens houden.

En dan komt ook de regelgeving: ambtenaren vangen in plastic zakjes varkenslucht en verordonneren de boer dat hij luchtwassers moet plaatsen. Ene Raymond is zijn grootste tegenstander. Zelfmoord lijkt de enige uitweg. Ondertussen is zijn moeder overleden en overdenkt hij zijn leven, zittend op een koffer die de sfeer uitdrukt van een doodskist. Aan het slot zwiept hij met zijn zwaard heen en weer terwijl op de achtergrond een beeldenstroom voorbijtrekt die de overdaad van de consumptietijd weergeeft.

Een voorstelling als deze is belangwekkend, net zoals bijvoorbeeld de film Our daily bread (2007). We krijgen inzicht in de klemmende positie van een varkensboer. Dat zij in groten getale aanwezig zijn, zowel in de Nederlandse als Vlaamse theaters, maar ook in buurthuizen en speciaal afgehuurde zalen, betekent dat de acteur inhoudelijk kwalitatief goed werk verricht. Zijn monoloog zou weleens belangrijker kunnen zijn voor inzicht in de voedselsector dan veel dierenactivisten menen te kunnen bereiken: hij is open, charmant, belangstellend en niet vooringenomen. Hij wil weten en is gefascineerd door alle aspecten van het boerenbedrijf, daardoor geeft Wij, Varkenland een rijk, caleidoscopisch en vooral dramatisch-ontroerend beeld.