Het was niet de vraag óf Romana Vrede, actrice bij onder meer het Onafhankelijk Toneel en Maas, een voorstelling zou maken over haar autistische zoon, maar wanneer. Ze gaat al dertien jaar met hem om en ziet hem inmiddels als een ontregelende kunstenaar. Is dat moederliefde of een overlevingsstrategie? Allebei, waarschijnlijk.

“Charlie, wij gaan een voorstelling over jou maken. Is dat okee?” Het blijft eerst een tijdje stil, dan geeft Romana Vrede antwoord op haar eigen vraag, met gonzende, kreunende, zingende geluiden.

“Wie is Charlie?” Die vraag beantwoordt Club Gewalt, met gierende elektronica en razendsnelle gitaar. Charlie is niet conventioneel, hij reageert anders dan de meeste kinderen van zijn leeftijd. Charlie is dertien, 83 kilo, zo sterk als een jongen van zeventien en mentaal twee jaar oud. Zwaar autistisch en zwakbegaafd. Als baby was hij onbereikbaar voor zijn moeder – toen begon er iets te dagen. Hij lacht zelden. Als hij pijn heeft, laat hij zich niet troosten. Hij kan uitbarsten in woede en is dan een gevaar voor zijn omgeving. Vrede zelf heeft kort haar en draagt geen sieraden. Het staat haar goed, maar het is noodzaak, geen keuze. Wie met Charlie omgaat moet altijd bedacht zijn op een gevecht, maar ook op hartstochtelijke en stevige knuffels.

Romana Vrede kan ongetwijfeld duizend verhalen vertellen over Charlie, maar welke benadering is de beste voor een voorstelling? Ze koos met regisseur Bram Jansen voor weinig woorden – woorden hebben in de omgang met Charlie maar beperkt nut. Een meer abstracte benadering maakt beter duidelijk hoe Charlie is en hoe zijn moeder daarmee moet proberen om te gaan. Wat woorden niet vertellen, vertellen muziek, geluid en dans. Permanent wiegende en rollende bewegingen (choreografie Ryan Djojokarso) laten zien dat het altijd maar doorgaat. Van Charlie heb je alleen vakantie als een andere liefdevolle verzorger hem van je overneemt.

Ook de muziektheatermakers van Club Gewalt laten iets zien van wat Charlie is en wat hij betekent. Ze gaan het publiek door en frunniken aan de mensen: boordje recht, knoopje dicht, benen naast elkaar in plaats van over elkaar. Ze spelen Disneyliedjes voor hem: oebiedoe, I wanna be like you. Die moeizame, frustrerende hunkering naar contact is een van de pijnlijke en ontroerende drijfveren van de voorstelling. Met gebruikelijke antwoorden kom je nergens. Als Charlie zich uitkleedt en geen antwoord geeft op de vraag waarom, doet zijn moeder dat ook, om hem vervolgens met crème in te smeren. Dat werkt wel. Dat je anders moet denken is al snel bekend, maar hoe dan? Daar is de creativiteit van een kunstenaar voor nodig en bovenmenselijk geduld. En dus is het onvermijdelijk dat je je geduld een keer verliest. En dan die vragen. Zit ’t bij jou in de familie of bij de vader? Kan hij wel liefde geven? Moederdag, vier je dat ook? Hoe moet het als hij zijn sexualiteit gaat ontdekken? Kon je het niet weg laten halen?

Uiteindelijk komt Charlie ook op, in het even sobere als mooie filmpje van Huub Laurens. Op de ruwe wand van het Noletschuurtje in het Schiedamse havengebied projecteert hij twee stoelen tegenover elkaar. Moeder zit rechts, zoon links. Charlie zoekt contact, met zijn voet of door naar haar toe te lopen en haar te strelen.

Who’s afraid of Charlie Stevens? is een confronterend en ontroerend portret dat verder gaat dan alleen de artistieke kwaliteit van de voorstelling. Er is altijd een nagesprek, met uiteenlopende deskundigen en belanghebbenden. Bij de voorstelling die ik zag mondde dat uit in een wonderlijk soort omkering: autisten zijn kunstenaars, ze denken heel logisch, in tegenstelling tot niet-autisten met hun leugenachtige communicatie. Dat gaat me te ver, maar het laat wel zien hoe waardevol het is om anders te kijken.

Foto: Salih Kilic