Een groot, rood vlak, met een blauwe en een gele strook aan de zijkanten fungeert als achterdoek. Het is een kopie van Barnett Newmans Who’s afraid of red, yellow and blue III. Daan van Bendegem komt op en legt een stanleymes op de grond. Is het nu afwachten tot hij het doek aanvalt? Van Bendegem neemt het publiek razendsnel mee door de beroemde geschiedenis van dit schilderij en de impact die het nog steeds heeft op de kunstwereld.

In een snelle geschiedenisles wordt het collectieve geheugen over een van de spannendste verhalen uit de moderne kunstgeschiedenis opgefrist: Barnett Newman schilderde het beroemde schilderij als onderdeel van een vierluik met alleen rode, blauwe en gele vlakken. Who’s afraid of red, yellow and blue III maakte hij door alleen maar kleine stipjes te zetten. Het schilderij werd een succes en kwam in het Stedelijk Museum te hangen, tot Gerard Jan van B. er in 1986 een stanleymes in zette en het schilderij verwoestte met acht messteken.

Directeur van het Stedelijk, Wim Beeren, zoekt een lange tijd naar een geschikte restaurateur en komt uit bij een Amerikaanse kunstenaar, een goede vriend van Newman die volgens Van Bendegem ‘een geschenk van God’ had moeten zijn. Drie jaar lang en een miljoen gulden verder blijkt dat de restauratie de echte doodssteek van het schilderij is geweest: de restaurateur is met een verfroller over het hele doek heen gegaan en heeft meerdere nieuwe verflagen aangebracht in de verkeerde kleur. Velen beweren dat het schilderij zijn schoonheid nu echt verloren is.

Van Bendegem vertelt gepassioneerd en levendig, wat soms doorslaat in schreeuwen en hijgen. Hij begint de voorstelling al zwetend, spugend en met kloppende aderen op zijn voorhoofd, wanneer hij vertelt dat hij het woord ‘kunst’ in allerlei talen een mooi woord vindt, omdat hij het mooi vindt als mensen over hem zeggen dat hij kunst maakt. Hij ontleent zijn identiteit aan zijn kunstenaarschap en draagt het met trots. Zijn interesse voor Who’s afraid of red, yellow and blue III lijkt dan ook voort te komen uit een soort existentiële wanhoop, de drang om de kunstwereld te doorgronden en daarmee zichzelf beter te begrijpen, al is dit in de eerste helft van de voorstelling nog niet helemaal duidelijk.

De voorstelling speelt al vijf jaar en toen Van Bendegem deze maakte, was het onderzoeksrapport van het ministerie van Justitie en Veiligheid over het schilderij net vrijgekomen voor publiek. Althans, dat was de bedoeling: Van Bendegem onderging een frustrerende kastje-naar-de-muurzoektocht naar dit rapport. Hier verandert de voorstelling van een geschiedenisles naar het persoonlijke verhaal waar je als toeschouwer al een tijdje op zit te wachten.

Met veel humor en bijna zonder adempauzes vertelt hij over de doodlopende telefoongesprekken met de gemeente, het ministerie en de Volkskrant en zingt hij de wachtmuziekjes. Langzaam groeit zijn obsessie met het schilderij en zijn frustratie omwille de geheimen eromheen. Voor de ogen van het publiek radicaliseert hij en lijkt hij één te worden met Gerard Jan van B., die net als Van Bendegem nog eens terugging naar het Stedelijk en daar het schilderij tevergeefs verwachtte aan te treffen, met grote woede als gevolg.

Van Bendegem spaart zijn achterdoek. Wel laat hij, bijna dansend, zien waar de messteken gezeten hebben. Wanneer hij het doek aanraakt, trilt zijn lichaam van opwinding. Van Bendegem weet met zijn intense speelstijl de aandacht van het publiek steeds vast te houden. Na een hyperactieve trip eindigt hij de voorstelling met een kleine ingebeelde dialoog tussen hem en Newman.

Van Bendegem zoekt bevestiging bij Newman: wanneer is iets echte kunst, wanneer is iets goede kunst, en valt zijn werk daar wel onder? Newman stelt hem gerust. Als we steeds maar de vraag stellen of iets wel kunst is, dan komen we niet verder, zo stelt hij. En het schilderij, dat is niet meer dan een rood vlak met wat blauw en geel, en toch maakt het veel emoties los. Hiermee steekt Van Bendegem zichzelf een hart onder de riem en ebt de wanhoop die in de voorstelling doorklonk weg.

Foto: Erik van ’t Hof