Lester Arias vertrok op zijn vierentwintigste van Venezuela naar Nederland. Een paar jaar later kwam zijn moeder op bezoek. Ze verraste hem met het dagboek dat ze had geschreven toen hij nog een belofte in haar buik was. Alleen was ze er zeker van dat zij een meisje droeg. Ze had het al Ariane genoemd. Maar Ariane werd Lester. En Lester vertelt nu verhalen van vroeger en zingt teksten van blijde verwachting uit zijn moeders dagboeken.

Op het doek achter op het speelvlak, tegen een Nederlandse wolkenlucht, verschijnt de tekst die moeder Nancy Vicuña uitsprak kort nadat ze de oceaan was overgestoken. Amsterdam is voor haar een droom van fietsen en supermarkten met redelijk geprijsde overvloed. Stem en ondertitels lopen bepaald niet synchroon. Er mag nog wel wat gestroomlijnd worden aan de voorstelling.

Onder een kartonnen doos zit het middelpunt van de avond gewikkeld in transparant cellofaan. Het cadeautje aan de wereld pakt zich langzaam uit en ontpopt zich als een witgepleisterde paradijsvogel met geel haar, een schoudermantel met mouwen van honderd soorten stof, een korset en rode lakleren rijglaarzen tot ver boven de knie met plateauzolen. Lester Arias zingt met een stem die van een man en vrouw tegelijk kan zijn: bariton, tenor, alt en een mooie falset erbovenop. In het lied ‘Interior’ klinken de emoties die zijn moeder ervoer toen hij nog de vrucht van haar schoot was. Magic, zoals het tweede lied het noemt.

Tussendoor vertelt Arias verhalen van zijn niet zo blije jeugd. Moeder had alles gedaan om haar toekomstige kind, het eerste van zijn generatie, een warm welkom en een veilige entree in de wereld te bieden. In haar leven trok ze haar eigen plan en volgde ze het voor haar uitgestippelde pad niet. Zo werd ze het zwarte schaap van haar welgestelde familie. Lester moest op een kamertje slapen met pa en ma. Daar werd hij geconfronteerd met het verval van hun lichamen en wist hij al snel dat hij niet als hen wilde worden.

Arias fluistert en fleemt en barst dan weer uit in een harde schreeuw, geholpen door de techniek ‒ een wat goedkoop effect om zichzelf beurtelings als verleider en als monster neer te zetten. In drie platte dozen in de kleuren van de Venezolaanse vlag zitten woorden en witte elastische gelei die zijn vlees voorstelt. Arias serveert het uit alsof het om zijn eigen transsubstantiatie gaat. Hij doet het niet voor minder.

Arias heeft onmiskenbare kwaliteiten, maar spint alles wat hij doet en vertelt eindeloos uit, terwijl hij barokke poses aanneemt. Zijn manier van optreden lijkt voort te komen uit een onwrikbaar vertrouwen in zijn eigen onweerstaanbaarheid, maar het kan ook overschreeuwde verlegenheid zijn. Of een combinatie daarvan.

Een dagboek voor jezelf als meisje, een bloemrijke jeugd met wrede familieleden, een homo in een zwaar katholiek nest, een moeder die zich daar schuldig over voelt, een tropisch land dat op de rand van de afgrond balanceert… er zit fantastisch theatraal materiaal in het leven van Arias, maar hij doet te weinig met die schatkist. Dat komt voor een belangrijk deel door het tergend trage tempo. En dan dwaalt hij soms ook nog af en onderbreekt hij zichzelf. ‘Ach, wat zit ik nu toch weer gek te doen. Waar was ik gebleven?’

Bedenk wat je vertellen wilt en vind daar een overtuigende vorm voor. Blijf zo goed zingen als je kunt, maar concentreer ook je liedjes. Zeggingskracht, daar kan White nog wel wat van gebruiken.

Foto: Derk Stenvers