Heel ingetogen is choreograaf Hooman Sharifi in de manier waarop hij in While They Are Floating de werking van de huidige vluchtelingencrisis tot onderwerp maakt. De voorstelling die vorig jaar in Bergen in première ging en deze week tijdens Julidans te zien was, gaat aanvankelijk vooral om het je verplaatsen in de situatie van vluchtelingen. Maar gaandeweg blijken niet alleen de ‘anderen’ in een zwervende of zwevende staat te verkeren.

While They Are Floating voert in eerste instantie mensen op die een weg naar Europa zoeken en daarbij niet zelden drijvend op zee belanden. Naast de gevaren thuis en onderweg, verkeren zij ook in een uiterst onzekere staat wat betreft hun aanspraak op veiligheid en zorg op de plek van bestemming. Maar Sharifi verwijst ook subtiel naar hoe Fort Europa in al zijn wankelmoedigheid omtrent de status van vluchtelingen zelf op drift dreigt te raken.

In de voorstelling verplaatsen veertien dansers zich in de positie van vluchtelingen uit landen als Syrië, Iran en Zuid-Soedan. Bij aanvang vertellen ze vluchtverhalen alsof ze die zelf hebben meegemaakt, in de eerste persoon enkelvoud. In de donkerslag die daar direct op volgt, legt één van de dansers het publiek uit: ‘Stelt u zich voor dat nu ook de groene UIT-bordjes uitgaan, en dat wij dan met z’n allen in het donker op zoek gaan naar de uitgang. En dat áls we dan bij de deur zijn beland, sommigen van ons niet naar buiten mogen.’

Zo effectief als Sharifi met enkele zinnen het perspectief kantelt, zo effectief en down to earth is eigenlijk de hele voorstelling. While They Are Floating verbreekt nooit de relatie met de zaal en de situatie waarin de toeschouwers verkeren – een relatief comfortabele positie in een West-Europese hoofdstad. Ook zij drijven rond, zij het niet in een storm van geweld en ontheemding, maar in de retoriek van een aanhoudend negatief gestemd vluchtelingendebat. Met een zacht alarm – als de langgerekte schaduw van een sirene ver weg – wenkt Sharifi de toeschouwers na de donkerslag voorzichtig de voorstelling binnen.

De aanhoudende, maar nooit schreeuwerige alarmtoon genereert, zoals de meeste theatrale gestes in While They Are Floating, verschillende betekenissen. De referentie naar luchtalarm en wegracende ziekenauto’s vermengt zich met de gedachte aan het protest tegen de komst van vluchtelingen, dat de politieke gemoederen in heel Europa dag in dag uit in zijn greep houdt en bijkans de Europese Unie aan het wankelen brengt. Maar uiteindelijk lijkt het alarm ook een simpele geste richting publiek, een wake-up call om ons te realiseren dat we hoe dan ook wat moeten met al die mensen die op de vlucht zijn.

Het toneel is open naar de zijkanten, waardoor de theaterruimte als een speelveld aanvoelt, waar de dansers aan weerszijden kunnen instappen om hun ding te doen. Bijvoorbeeld het bewegen naar de overkant, van rechts naar links (of van oost naar west), dat gepaard gaat met talloze individuele strubbelingen. Zelden wordt er samen gedanst. Zo nu en dan staan er wel twee performers verstild tegenover elkaar, alsof hen de woorden ontbreken om in gesprek te gaan.

Op het achtertoneel, een stuk boven de vloer en over de volle breedte van het speelvlak, hangt als een naar voren geschoven, ietwat gekrompen en geïmproviseerd horizondoek, een enorm gouden gordijn. Afhankelijk van het licht wordt het een beige schaduw in het donker of een enorme lap fonkelend goud, waarin zo nu en dan een danser zijn hoofd wegstopt. In combinatie met choreografie, licht en muziek, verwijst het doek naar het beige van een nacht in zanderige omgeving, de rode gloed van een verzengend bombardement of de opkomende brandende zon op zee. Op een ander moment functioneert het doek als de verbeelding van een stralende toekomst, maar ook als de gouden kooi van een op tapijten levende elite of de hedendaagse kunst, waaraan de burgerij zich te goed doet in het museum of het theater.

Terwijl Sharifi zo behendig schakelt door de inzet van geluid (Helge Sten), decor en licht (Sharifi zelf), werken zijn dansers met aan eenvoudige handelingen ontleend materiaal. Soms is er een uitgedraaid been, een parallelle voet of een aan breakdance gerelateerde horizontale verplaatsing op handen en voeten. Alsof de dansers het publiek willen herinneren aan de herkomst van hun identiteit als danser, vanuit de klassieke of de nieuwe dans, de hiphop en wat dies meer zij. Maar het blijven kleine details in een veralgemeniseerde bewegingstaal van ingehouden, functionele, uiterst zelfbewust uitgewerkte dagelijkse bewegingen en hier en daar een symbolische gebaar.

Het geeft de voorstelling iets letterlijks. De vele individuele handelingen blijven steeds slechts die handelingen, ook al zijn ze nog zo helder gechoreografeerd en prachtig verdeeld over de groep en het toneel. Staan en lopen, rennen en vallen, allerlei armen, torsies en draaien, leveren van losse solo’s, hier en daar een opeenhoping tot een wirwar aan beweging, een heel landschappelijk, zelfs maatschappelijk beeld op, van figuren aan de rand van een strijdtoneel, waar de klappen vallen of worden opgevangen en waar niemand ooit van ophouden lijkt te weten.

Soms is de voorstelling uitermate wrang. Op ongeveer driekwart blijft een behoorlijke hoeveelheid lichamen liggen op de vloer, terwijl een mater dolorosa ronddoolt met een hangend lichaam in haar armen en op andere plekken gebaren van reanimatie afwisselen met het troost zoeken bij een lichaam dat geen krimp meer geeft. Een diepe orgeltoon zet in, als het perfecte antwoord op de sirene van het begin. Het hiernamaals en de eeuwige vrede kondigen zich aan. Maar Sharifi weet heel goed dat dit soort fictie weliswaar troost biedt, maar dat de representatie van de werkelijkheid stomweg een volgende stoot bombardementen gebiedt. En zo gaat het.

De handelingen van de dansers, die een groot persoonlijke, maatschappelijke en politiek drama impliceren – het verraad, het verlies, de onmacht en de ontluistering die met de wreedheden en de ontheemding gepaard gaan – worden door Sharifi niet van een expressieve lading voorzien. De schetsende of schematische kwaliteit van slechts het tonen van de handelingen maakt het geïmpliceerde drama niet alleen toegankelijker en lichter verteerbaar, het geeft het ook een universele kwaliteit – het kan iedereen overkomen – én het speculeert op de lamlendige afstand, het ver van mijn bed en de ellende bezien vanaf de zijlijn. De dingen gebeuren wel, maar ze krijgen geen onderscheidende waarde, worden niet gepersonifieerd of als onderdeel van een politieke strijd geïdentificeerd.

Soms lijkt het alsof de vermoeidheid van de vluchtelingen en de in procedures murw geslagen asielzoekers zich vermengen zich met de apathie van West-Europese burgers. Soms is het helemaal niet duidelijk wie nu precies welk gevecht aan het leveren is en waar wil aankomen, welke horizon er nu voor wie ligt te gloren en wie gebukt gaat onder welke onmacht.

Sharifi verliest zich in While They Are Floating niet in dramatische illusies, bevrijdende fictie of een politiek reveille. Hij gebruikt het toneel als een speelbord, waar het dramatische karakter van de politieke feiten gestalte krijgt zonder een strijd tussen voor-en tegenstanders te ensceneren en waar de figuren eenieder zouden kunnen zijn. Het gedreven handelen op het toneel vervalt nooit in een us and them, van groepen tegenover elkaar, die een schuldenaar of zondebok aanwijzen.

In de laatste scène hebben de dansers zich ineens over het volle podium verspreid. Ze huppelen en springen in optimale onderlinge afstemming kriskras en ongedwongen rond. Maakte het stuk tot dan toe veel gebruik van duister en tegenlicht, waardoor  de dansers slechts in hun contouren, als figuren te zien waren, nu zijn ze gewoon in het volle licht aanwezig. Ook gaat langzaam het zaallicht aan. De asielzoekers ingebed en gedrukt aan de Noorse boezem, of de Nederlandse of waar ook. Tegelijkertijd lijkt de laatste scène niet alleen een welgemoede vrede voor te stellen van bezige bijen en vlijtige liesjes. Er spreekt ook een zekere onnozelheid uit die laatste scène, van mensen die geen richting hebben en zich van geen kwaad bewust zijn.

Foto: Arash Nejad