Pater Jos Kobessen kan ‘zijn’ kerk niet meer in. Het kerkgebouw in Tuindorp Oostzaan in Amsterdam-Noord is niet meer in gebruik. Het zit op slot. Wel kan de pater op de stenen drempel gaan zitten en er een appel eten. Daar kijkt hij terug op de geschiedenis van het tuindorp en op de recente opkomst van ‘hip’ Noord.

Als onderdeel van het Wijkmakers-project van het Over het IJ Festival ging theaterauteur Timen Jan Veenstra een half jaar lang zonder vooropgezet plan aan het werk in zijn toegewezen buurt Tuindorp Oostzaan. Vorig jaar presenteerde hij op het festival de eerste resultaten van zijn kennismaking met de wijk en zijn bewoners. Dit jaar speelt het theatraal eindproduct: de solovoorstelling Tussen werven en hotels.

Veenstra tekende uiteindelijk het verhaal op van de Augustijner pater Jos Kobessen (overleden in 2005). Die werkte dertig jaar lang in de wijk. Hij interviewde mensen die Kobessen hebben bekend, sprak met buurtbewoners, mede-Augustijners en Noorderlingen. De ondertitel luidt: Kronieken van de stad, deel 1. Er zullen nog meer delen volgen.

Het publiek zit op een tribune op het pleintje voor de voormalige katholieke Kerk van het Allerheiligst Sacrament; de kerk staat zowaar te koop. We kijken door de ogen van Kobessen naar Tuindorp Oostzaan en zijn bewoners. De buurt is rond 1920 gebouwd als woonruimte voor de arbeiders van de scheepswerven aan het IJ. Leuke, maar kleine woninkjes voor de gezinnen van de arbeiders. Doorgaans verdiende de vader zijn bescheiden boterham door snoeihard te werken aan het IJ. De levendige volksbuurt stond in schril contrast met de rijke, nette grachtengordel aan de overkant van het water. Toen de werven in de jaren tachtig de deuren sloten omdat de scheepsbouw in Amsterdam teloor ging, kwamen de arbeiders op straat te staan en sloeg de treurigheid toe.

Pater Kobessen vertelt hoe hij hier als een soort straf terechtkwam omdat hij een priester was bij wie iedereen terechtkon, ongeacht geloof, politieke overtuiging of seksuele voorkeur. In de ogen van de katholieke kerk was hij dus veel te liberaal, maar daarmee paste hij wel goed in deze buurt. Kobessen heeft zowel de bloei als de teloorgang van het tuindorp meegemaakt. Hij stond altijd klaar met een luisterend oor voor bewoners die hun verhaal kwijt willen.

De boomlange acteur Stefan Rokebrand (geregiseerd door Olivier Diepenhorst) zet de pater neer als een gepassioneerd man, nu en dan gefrustreerd. Vogeltjes, autogeraas en nu en dan zelfs een heuse kraaiende haan uit de omgeving vormen een natuurlijk geluidsdecor. Rokebrand draagt een microfoon, zodat zijn stemgeluid ook het grommen overstemt van brommers en auto’s op de naastgelegen straat. Uit de boxen klinkt het geluid van scheepstoeters.

Jammer is dat de tekst een beetje zwalkt omdat Veenstra Rokebrand ook de verhalen van andere wijkbewoners in ik-vorm laat vertellen; en omdat er hier en daar plotseling hele stukken van een soort poëzie doorheen zijn geroerd. Die interrupties leiden af.

Erg leuk aan deze voorstelling is dat de tekst gaat over de plek, de buurt, de straten waar je als toeschouwer bent: Tuindorp Oostzaan. Conclusie van het verhaal is dat zowel het dorp waar de mensen woonden als de werven waarop ze werkten inmiddels zijn verworden tot hippe hotspots, bevolkt door snelle types die feitelijk geen historische kennis hebben van de plek waar ze zijn. Noord ‘ver-yupt’, een trend die haaks staat op levens en gevoelens van de oorspronkelijke bewoners. Als de voorstelling afgelopen is, is de blik van de toeschouwer op deze omgeving voorgoed veranderd.

Foto: Cees Beuzekom