Bij aanvang van de documentaire theatervoorstelling Lucky Day krijgt elke toeschouwer een kraslot. Maar voordat we het lot aan het eind van de voorstelling mogen openkrassen, moeten we een keuze aankruisen: houden we het eventuele winnende prijzengeld (maximaal 25 duizend euro) zelf, of staan we het bij voorbaat af aan een jongere met schulden? (meer…)
Het doet altijd goed wanneer een splinternieuwe opera bij zijn wereldpremière een warm onthaal krijgt. Compositie, regie en de ijzersterke vocale en instrumentale cast kwamen voltallig het toneel op om te danken voor het warme applaus dat hun bij de première van We Are The Lucky Ones ten deel viel.
In 64 gezongen scènes, 5 tussenspelen, 8 gesproken scènes en een epiloog passeren herinneringen de revue van een tachtigtal generatiegenoten die tegenwoordig smalend aangeduid worden als ‘boomers’. Acht zangers belichamen de levens van bewoners van het naoorlogse West-Europa. Hun herinneringen zijn chronologisch gerangschikt: ze beginnen in 1940 en eindigen in het huidige jaar.
Uit het meer dan driehonderd pagina’s tellende materiaal hebben librettisten Nina Segal en Ted Huffman en componist Philip Venables anekdotes, gebeurtenissen en commentaren gekozen. Elke zanger zingt, los van de identiteit van de originele boomer, een reeks van deze korte teksten. Het enige doorgaande element dat de handeling voortstuwt, is de tijd zelf, die onafwendbaar zijn gang gaat.
Opvallend is de afwezigheid van herinneringen uit de Europese landen die goeddeels aan de Middellandse Zee grenzen. Misschien is dat te wijten aan het feit dat drie van die vier landen tot ver in de vorige eeuw gebukt gingen onder een dictatoriaal bewind: die landen hebben kennelijk geen boomers voortgebracht, omdat de politieke realiteit daar niet tot optimisme en geboortegolf heeft geleid.
Het dubbelkwartet zangers dat één voor één opkomt door de deur die uitgespaard is in wat lijkt op een gesloten brandscherm, is uitgedost in feestelijke kledij, van gala tot tenue de ville. Zij betreden het speelveld dat het orkest bijna geheel aan het oog onttrekt. Op het brandscherm wordt de voortgang in jaartallen geprojecteerd en later, als de zangers zelf met grote vellen en ladders een projectiescherm hebben vervaardigd, worden daarop ook beelden vertoond uit dagelijkse levens – de beelden zijn heel overtuigend, maar wel door AI gegenereerd.
De Engelse teksten zijn door Venables in een prosodie gezet, waar de muzikale accenten weliswaar samenvallen met de woordaccenten, maar het overwegend gebruik van (zeer) lange notenwaarden voor elke lettergreep gaat op den duur de helderheid tegenwerken. De boventiteling wordt dan onmisbaar voor het begrip (niet: verstaanbaarheid) van de tekst en krijgt daardoor een belangrijkere functie dan eigenlijk nodig zou moeten zijn.
Het lijkt erop dat de componist de stem toch eerder als instrument wenst te behandelen in plaats van dat de tekst de drijvende kracht achter de prosodie is. Venables geeft kennelijk de voorkeur aan het model van de unendliche Melodie boven het recitativo accompagnato.
De acht gesproken scènes leveren dan ook een welkome bijdrage door de directe manier waarop zij met de zaal communiceren. Om de gezongen soloscènes op gezette tijden te voorzien van een of meerdere extra stemmen, in dialoog of in echo of als aanvullende stem, is een mooie vondst. De acht zangers kunnen daardoor opereren als een hecht ensemble, hetgeen ze dan ook overtuigend en hartverwarmend doen.
De meerstemmige ensembles zijn muzikaal gezien de sterkste delen van de compositie: zij golven krachtig de zaal in en slagen er volledig in onder leiding van Bassem Akiki te ontroeren of op te zwepen. De gesproken scènes en deze ensembles geven de voorstelling adem en ritme, en maken het tot een gaaf geheel. Dylan Thomas heeft ooit het genre ‘a play for voices’ een naam gegeven: ook dit werk kan aldus gekarakteriseerd worden.
De regie ademt mooi met de compositie mee en creëert doorlopend betekenisvolle configuraties en verplaatsingen. De zangers krijgen de ruimte waar dat nodig en steun waar dat nuttig is. In alle gevallen zijn zij stuk voor stuk soevereine meesters over hun materiaal.
En bij tijd en wijle slagen zij ook nog in te verbluffen met een virtuoze demonstratie van bijvoorbeeld zingend tapdansen (Miles Mykkanen) of ingetogen intensiteit (Jacquelyn Stucker). Allemaal buiten ze alle lyrische momenten optimaal uit: eigenlijk verdienen ze stuk voor stuk speciaal genoemd te worden in dit hechte Nederlands-Amerikaans-Mexicaans zangersensemble, van Claron McFaddens sopraan tot en met Alex Rosens bas en Nina van Essens mezzo, Helena Raskers alt, Frederick Ballentine’s tenor en Germán Olvera’s bariton daartussenin.
De projecties op de achterwand associëren lichtjes met een avondje herinneringen ophalen bij een dia-vertoning, iets dat deze generatie zich beslist nog herinnert. Dat de beelden door prompts en algoritmes gegenereerd zijn, onderstreept de artificiële afstand die nodig is om van dit thema een kunstwerk te maken. Visueel gaat alle aandacht terecht naar de performers, gedragen door een instrumentaal stevige en bij wijlen ook subtiele ondersteuning.
Bij de première was de generatie die in de voorstelling geportretteerd wordt, bij het publiek niet in de meerderheid. Voor degenen die daar wel toe horen, roept elk geprojecteerd jaartal herinneringen op, persoonlijk maar ook maatschappelijk, en als het goed is, de relatie tussen beide, want dat is waar deze opera op uit is. Annie Ernaux’ De jaren is een van de inspiratiebronnen voor het libretto, en het is jammer dat juist het nest waarin zij geboren is, geen stem krijgt in deze opera.
Het is óók de eeuw van de werkloze mijnwerker, of die nu in Wales of in Zuid-Limburg te vinden is, en die van de gastarbeider die na zijn pensioen is teruggegaan van Duitsland of Nederland naar een van de landen rondom de Middellandse Zee.
Venables, Huffman en Segal willen geen uitspraak doen over de boomer-generatie. Dat laten ze welbewust aan het publiek over, maar ze hebben zich wel vooral beperkt tot de middenklasse. Hoe de droom van de verzorgingsstaat heeft kunnen degenereren bij de generaties die na de boomers geboren zijn, komt alleen maar heel zijdelings aan de orde, maar een opera is dan ook geen tribunaal.
Waarom de generatie gereduceerd is tot boomers die geen grip meer hebben op de tijd die ze zelf hebben vormgegeven, blijft buiten schot. Maar de voorstelling biedt wel een prachtige aanleiding om hierover na te praten.
Foto’s: Nationale Opera | Koen Broos
recensie van Neil van der Linden voor Basia con Fuoco:
https://basiaconfuoco.com/2025/03/17/de-generatie-die-dacht-dat-ze-gelukkig-was/