Een voorstelling bekijken zoals je een klassieke roman leest. Dat is het doel van Alvis Hermanis bij de enscenering van toneelrepertoire. Ik kon me er niet zoveel bij voorstellen, totdat ik Wassa zag. Zoveel psychologische diepte en detail is uiterst zeldzaam in het theater. En behalve roman is het ook nog een prachtig prentenboek, een met uiterste zorg gereconstrueerde wereld van plicht en wanhoop, die langzaam maar onstuitbaar doorkuiert op het tikken van de klok.

Wassa Schelesnowa is een stuk van Maxim Gorki uit 1910, waarin de titelheldin (Elsie de Brauw) het bedrijf van haar man probeert te behouden voor haar kinderen, de ene zoon een verzenuwde stumper (Benny Claessens), de andere een onbehouwen rokkenjager. En dan is er nog een dochter (Katja Herbers) die jaren geleden het huis is ontvlucht om uit liefde te trouwen. Verder ook nog in dit huishouden: een huwelijk uit zakelijke overwegingen, een stervende vader, een dienstmeisje met een geheim, een trouwe opzichter, een hysterica (mooie rol van Çigdem Teke) en een oom die zijn geïnvesteerde geld terug wil, ook al betekent dat het faillissement van de firma.

Het verhaal ontvouwt zich loom in een minutieus nagebouwde kamer van een Russisch huis anno 1910 (ontworpen door Kristine Jurjane, subliem belicht door Wolfgang Göbbel), waarin elk bordje op tafel, elk portretje aan de muur, elke kroontjespen op het bureau en elk korset logisch onderdeel is van een fascinerend, bijna angstwekkend gedetailleerd tot leven gebrachte wereld. Het begin is traag, een huis dat wakker wordt na een onrustige nacht, Wassa die zich in haar korset laat snoeren als was het een uniform, dienstmeisjes die eindeloos bezig zijn met het dekken van de tafel.

De Brauws Wassa is een studie naar doelbewuste hardheid. Ze is een vrouw die alles uitdrukt in geld (de rijke uitstalkast van het decor werkt rechtstreeks als verbeelding voor haar kwetsbare welvaart), maar gedurende haar zakelijke sores in revolutionair Rusland vergeten is waar al die arbeid toe dient.

Resultaat is een volkomen matriarchaat: alle mannen zijn stervenden, lapzwanzen, syfilislijders, schuinsmarcheerders, minkukels of krankzinnigen. De enige die zich nuttig maakt is de trouwe adjudant (Peter Brombacher), die vooral Wassa’s instructies zorgvuldig opvolgt. Pas als de verloren dochter terugkeert heeft Wassa iemand die aan haar is gewaagd. ‘Niet de honden bewaken het huis, wij bewaken het,’ zegt Wassa in een zeldzaam moment van gevoeligheid. De scènes tussen De Brauw en Herbers zijn de mooiste van de voorstelling.

Maar het ware meesterschap van Hermanis zit in de diepte die hij aan alle personages weet mee te geven. Al Gorki’s subtiele gesprekken tussen mensen die elkaar lang kennen, over zaken die eigenlijk geheim dienen te blijven, weet hij weergaloos helder te maken en de uiteindelijke voorstelling lijkt daardoor veel heviger en zwaarder en daardoor memorabeler dan in drie uur toneel lijken te passen.

Zoals in bijna al Hermanis’ voorstellingen zit er aan het eind een draai richting absurdisme: een ijzingwekkende sterfscène die de meeste personages volstrekt onaangedaan gadeslaan. Maar door de opgebouwde onheilspellende sfeer is het een volstrekt geloofwaardige en daardoor des te beangstigender climax.

Het is duidelijk dat Hermanis in Wassa met de grotendeels Nederlandse en Vlaamse cast een intensiteit heeft weten te bereiken die bijvoorbeeld in Sommergäste niet is gelukt. Het is dus nu de vraag welk Nederlands gezelschap het lef heeft hem uit te nodigen voor een gastregie.

Foto Julian Röder