Tijdens het Musica Sacra-festival in Maastricht ging gisteren het duet Want is the Wick van choreograaf Stephen Shropshire in première. Het thema van het festival, bidden en smeken, valt mooi samen met de locatie van het stuk: de kleine, laatgotische Cellebroederskapel, die je bereikt als je een poort doorgaat en een smalle, gebogen keiensteeg in wandelt. Je komt uit op een kleine binnenplaats met zicht op een kloostertuin waar je wacht om te worden binnengelaten.

Een man en een vrouw. Hij pakt haar onderarm beet, zij draait half van hem weg en duwt zijn hand van haar arm: ze doet het zelf. ‘Cogito Mori’ staat onder een zandloper in een kleine nis in de kapelmuur. Ze buigt het hoofd en strekt haar armen naar voren, knielt met een been eindeloos lang naar achteren gestrekt.

Haar blote voeten slepen over de gladgesleten vloertegels van de kapel terwijl hij haar bij haar oksels pakt en rondzwiert. Die voeten vertellen haar waar ze is. Grote tegel, rijtje kleine, grote tegel. Aan het eind van de zwier wordt ze rechtgezet. Hij behoedt haar voor een val door zijn vlakke hand tegen de voorkant van haar romp te houden. Heel ver weg klinken zacht kerkklokken, het is vijf uur geweest, tijd voor de vespers (muziek en soundscape zijn van Tomás Luis de Victoria, licht en geluid van Xavier van Wersch). Ze veegt zijn hand van haar romp en zet een paar slepende passen weg van hem.

Ze strekt een been naar voren met gestrekte voet, en plaatst alleen de kleine en de grote teen aan de grond. Alle andere tenen houdt ze omhoog, ze vormen een boogje van de grote naar de kleine, een echo van de bogen in het plafond. De voet zoekt slepend zijn plaats, vindt hem en landt. Haar hoofd houdt ze schuin alsof ze luistert naar de voegen tussen de tegels. Een reep lichte stof, om haar hoofd gewikkeld en vastgeknoopt, dekt haar ogen af.

Hoe kun je dansen zonder ogen? Het evenwicht, het vermogen om je te verplaatsen, het voorkomen dat je tegen mensen en dingen aan botst: ze zijn afhankelijk van visuele informatie. Choreograaf Stephen Shropshire blinddoekt danseres Lea Giammatei voor de volledige duur van de voorstelling. Dat is spannend om naar te kijken, want de kapel is klein en meermaals loopt, draait en sleept ze bijna tegen haar toeschouwers aan. Het roept ook vragen op. Waar staat die blindheid voor? Zijn wij het die zij verbeeldt; blind voor een gidsende hand, erop gebeten zelf onze weg te kiezen en dus onze eigen fouten te maken? Of laat ze zien hoe je zonder alles te kunnen overzien, toch je eigen weg kunt vinden, door je te concentreren op wat je wel kunt: luisteren, tasten?

Giammatei’s bewegingen zijn ondanks haar blindheid eigenlijk verre van tastend. Armen en benen strekken zich lang en sierlijk uit, het lichaam houdt ze voortdurend fier rechtop. Haar concentratie, en die van haar partner Jeroen van Acker, zijn voelbaar in de kleine hoge ruimte waar we heel dicht op hen staan of zitten. Wie hij ook is, medemens of god, ze beweegt van hem weg en keert weer terug. Ze werken samen, hij stuurt en steunt haar, en dan zoekt ze weer hoe ver weg ze kan gaan. Nu eens geduldig, dan plots met meer intensiteit herhalen ze hun frases. Tussen hen in een onzichtbare band die zorgt dat ze hun samenspel nooit helemaal loslaten. Ze concentreren zich op elkaar. En wat is bidden, als het niet een diep concentreren is, zo niet op het hogere dan toch op een vraagstuk, op de mogelijke antwoorden in jezelf? Ook dans kan een gebed zijn.