In de voorstelling Wachtkamer van de liefde ligt de 35 jaar theaterervaring van Fred Delfgaauw hoog opgestapeld. Zijn techniek is perfect. Moppen en weemoed wisselen elkaar af. Maar confronterend voor het publiek wordt het nooit.

In de Wachtkamer van de liefde zitten moeilijk bemiddelbare karakters die een partner zoeken. Die karakters zijn poppen die Fred Delfgaauw als relatiebemiddelaar bespeelt en ondervraagt. Aanvankelijk lijken het allemaal sukkels, losers en mensen die niet met hun tijd meegaan. Passen ze nog wel bij deze tijd? Allengs blijkt dat ze veel meegemaakt hebben, dat ze het klappen van de zweep kennen. En ze retourneren de vragen terug naar de bemiddelaar, tevens hun bespeler. ‘De cultuur verdwijnt, de maatschappij verhardt.’ Voelt híj zich nog wel thuis in deze tijd?

Zo is er meneer De Peuter: kaal, glazen oog, mist een arm en is slechtgehumeurd. Zijn arm blijkt hij te zijn kwijtgeraakt bij het zeilen bij Ibiza. Met zijn oog maakt hij van alles mee waar hijzelf hartelijk om kan lachen. Geniaal is de scène waarin meneer De Peuter een sok om zijn hand (en die van Fred Delfgaauw) doet en die als zíjn pop laat optreden. Het meesterlijke poppenspel voorkomt dat het geen moment verwarrend wordt.

Mevrouw Rauwbos is een weduwe met een doorrookte stem. ‘Mensen die buiten moeten roken krijgen veel meer frisse buitenlucht binnen dan mensen die niet roken.’ Ze is bang niet meer serieus te worden genomen, maar weigert hartgrondig te klagen. Zíj geeft het in elk geval niet op.

Technisch moeilijk, maar meesterlijk gespeeld zijn de scène waarin Delfgaauw zichzelf en zijn vader tegelijk speelt (zonder pop) en de scène met de Siamese tweeling (pop met twee hoofden). Er is geen enkele hapering tussen de karakters en de ‘bemiddelaar’.

Het publiek wordt nooit direct tegen de haren in gestreken. Pijnlijke en directe vragen bewaart hij voor zijn poppen. En het publiek leeft met hen mee. Als zijn poppen de bal terugspelen leven ze mee met Fred Delfgaauw, die aardige man die zich met zijn twijfels blootgeeft. Maar zelf blijft het buiten schot. De grote vragen betrekt het publiek niet op zichzelf. Echt ongemakkelijk wordt het nooit. Het blijft onderhoudend en om te glimlachen.

De vele grappen en ouderwetse moppen zijn eerder zalvend en worden nergens schrijnend. Meer nog dan humor is er de onderliggende weemoed, die wordt opgeroepen door de empathie met de sukkels en de perfecte muziekflarden die van ver lijken aan te waaien. Geluidsband, perfecte belichting, een precies afgestelde microfoon en meesterlijk poppenspel maken dat de voorstelling recht overeind blijft, puur door de techniek. De teksten, aangeleverd door Paul van Vliet, Hans Dorrestijn, Freek de Jonge, Jeroen van Merwijk, Rob Bloemkolk en Sjaak Bral, zijn beslist niet allemaal even sterk. De vraag is wie Fred Delfgaauw daarbij kan helpen.

Foto: PR Peer Studio