‘Jezus man, ik ben kapot. En we zijn pas vijf minuten bezig. Hoe lang gaat deze ellende nog duren?’ Martin Waardenberg heeft met Wilfried de Jong op behoorlijke hoogte met wilde capriolen een balk geschilderd en heeft een intense schreeuwruzie gemaakt over dubbel parkeren. Nu lijkt de zestiger het niet meer te trekken. Onzin natuurlijk. Twintig jaar na hun theaterafscheid als duo, zijn Waardenberg & De Jong nog even bruisend, knallend, explosief, opwindend en energiek. Én humoristisch, niet te vergeten.

De twee Rotterdamse straatschoffies toerden tussen 1985 en 1999 met zes shows door het land met maffe titels als Jool Hul, Naggelwauz en Bandkaai. Nu is het voldoende om de namen van Waardenberg en De Jong op de pui van het Rotterdamse Nieuwe Luxor Theater te plakken en de toeschouwers stromen toe.

De belangstelling voor deze comeback is zo groot dat er in juni al extra voorstellingen zijn gepland. De fans komen niet alleen uit Rotterdam, waar de show exclusief te zien is, want wie meer dan twintig jaar terug ergens in Nederland deze theatervandalen gezien heeft is natuurlijk meer dan benieuwd hoe de meesters van de fysieke, absurde humor het er nu vanaf brengen. Een voorproefje van wat ze nog kunnen was al te zien in 2017 toen ze ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van het Luxor Theater samen met het Toren C-duo een topvoorstelling hebben gemaakt.

In hun programma’s ging het er steeds ruiger en wilder aan toe. Ze haalden hun attributen van de rommelmarkt en bij het slachthuis en spaarden elkaar niet. Ze haalden het bloed onder elkaars nagels vandaan in krankzinnige, contactgestoorde dialogen, er werd met tomaten en vla gesmeten, ze renden als wilde apen rond, gooiden de jassen van het publiek uit de garderobe de zaal in, ze duwden elkaar wreed onder in een aquarium en rosten elkaar af met plastic reigers.

Gevaarlijke acts moesten ze soms bekopen met stevige blessures, maar dat deerden ze niet. Na het volkomen kaalslag-programma Jool Hul namen ze ietwat gas terug en werden hun shows wat meer beeldend. Tot opluchting van Peter Liefhebber, de toenmalige recensent van Telegraaf. Die schreef: ‘Als ze het nog bonter hadden willen maken, dan waren er tanks en bazooka’s als attributen nodig geweest.’

Voor het compilatieprogramma dat ze nu spelen zou ik moeiteloos delen uit mijn recensies die in de jaren tachtig en negentig in de Volkskrant zijn verschenen kunnen herplaatsen, want de acts zijn absoluut niet gedateerd. Waardenberg en De Jong zijn het meppen, prikken, trekken, racen met een brommer door de zaal en, getverdemme, in de mond van de ander fluimen, niet vergeten.

Maar er zitten ook wonderschone scènes in. Ze hebben elektriciteitsbuizen van ongeveer vier meter lang in hun arm. Dan steekt de wind op en zien we wuivend riet. De wind gaat liggen, maar het blijkt stilte voor de storm. Daar is het riet niet tegen bestand. Zo’n onderdeel zou moeten worden opgenomen op video waarna het een vast plekje dient te krijgen in het Stedelijk Museum.

Als oude Turkse mannetjes demonteren ze een reusachtige stoomketel, die daarna dienst doet als drie saunahokjes. De ene oude man probeert te voorkomen dat de andere bij hem in het hokje kruipt. Het is een wonderlijke achtervolging, uitgevoerd met de snelheid van een slak.

De meeste scènes zijn met de oorspronkelijke attributen onveranderd nagespeeld. Aan het slotgevecht is wel enigszins gesleuteld. Waardenberg denkt aanvankelijk tegen een ‘neger’ te moeten knokken. (Ja, het taalgebruik is ook uit vroeger tijd, want als een apparaat stuk is zou een deel van de samenleving het commentaar ‘Daar heeft een wijf aan gezeten’ nu niet meer waarderen. Pffff.) Hij vecht nu tegen een ‘witte man met meningen, zonnepanelen, oplaadpaal en slavernijverleden.’

Met deze show kan een hele nieuwe generatie theaterbezoekers het magische duo voor eeuwig in het hart sluiten.

Foto: Clemens Rikken