Een half jaar geleden, twee weken voordat haar tweede solovoorstelling Waar in première zou gaan, kreeg Kiki Schippers een zwaar auto-ongeluk, waarin ze twee ruggenwervels brak. Het ongeluk vormt niet alleen een keerpunt in haar leven, maar ook in het programma. Wat aanvankelijk een kabbelend, uitwaaierend relaas met een paar mooie uitschieters was, wordt vanaf dan een verstild, kwetsbaar en oprecht verhaal waarin ze wordt geconfronteerd met haar afhankelijkheid.

Lange tijd is Schippers vooral alleen. Ze probeert wel verbinding te zoeken met andere mensen, maar dat loopt uiteindelijk steeds op niets uit. Logisch misschien: ze komt uit een ‘patchwork-family’, haar gescheiden ouders waren allebei rebels en tegendraads – ze leerden haar al vroeg de gouden regels van discussiëren: je gaat net zo lang door tot je gelijk krijgt, of een van de twee boos wegloopt.

Waar, geregisseerd door Wilhelmer van Efferink, is persoonlijke coming of age van een meisje uit Woerden, dat haar geboortegrond diverse malen ontvluchtte – ze ging naar de toneelschool in Maastricht, woonde kort samen in Rotterdam, logeerde bij een onbekende Argentijnse regisseur in Buenos Aires – maar er uiteindelijk toch weer belandde. ‘Woerden is best leuk’, concludeert ze dan maar met een terneergeslagen glimlach. Misschien alleen een beetje klein als je eenmaal ergens anders gewoond hebt, geeft ze toe – waarna ze in het lied ‘Ik ben te groot’ haar angst bezingt om er een man tegen het lijf te lopen die haar uiteindelijk dermate doet krimpen, dat er niet veel meer dan een puntje van haar overblijft.

De liedjes zijn aanvankelijk sowieso de hoogtepunten van het programma. Schippers heeft een prachtige en veelzijdige stem, ze schrijft beeldende liedteksten die vaak halverwege ineens van betekenis kantelen. Daarin vindt ze een ontroerende kwetsbaarheid. In ‘Ik vergeet veel’ somt ze op hoe ze allerlei dingen vergeet, behalve de beelden die ze wil vergeten: het licht dat door de gordijnen naar binnendringt, en haar met een allesverzengende eenzaamheid confronteert.

Tussen de liedjes door wandelt Schippers in verschillende anekdotes vrij chronologisch door haar leven – het is allemaal niet heel enerverend of bijzonder grappig. Maar na een oerflauw verhaal rondom een seksistische Brabantse autoverkoper kantelt de voorstelling ineens. Schippers’ verhaal krijgt een ambigue urgentie als ze vertelt hoe ze met haar nieuwe tweedehandsauto op de snelweg rijdt wanneer een andere automobilist onverwacht van rijstrook wisselt. Ze moet uitwijken, haar auto vliegt een aantal maal over de kop, Schippers breekt twee ruggenwervels, en er breekt een nieuw tijdperk aan: van wachten, nietsdoen en afhankelijkheid.

Ineens kan Schippers niet meer alleen zijn. Ze heeft mensen nodig, ze kan niet eens zelf een brood halen. In het prachtige slotdeel – met uitgeklapte stretcher op het voortoneel – vertelt ze openhartig over haar revalidatie. Hoe ze haar vrienden, familie, de thuiszorg en slachtofferhulp allemaal de deur wees – ‘Optiefen!’ – maar uiteindelijk moet concluderen dat ze het niet alleen kan. Ze heeft mensen nodig, en niet alleen voor praktische dingen als een brood, maar ook om haar gerust te stellen als ze in paniek raakt.

Dan zingt ze het a capella nummer ‘Ik kan het niet alleen’. Met het loopstation creëert ze gaandeweg een koor aan stemmen, maar het zijn allemaal de hare. Meerstemmig met zichzelf: zo grijpen vorm en inhoud op een prachtige manier op elkaar in, in een eerlijk en kwetsbaar slotakkoord.

Foto: Jaap Reedijk