Rond 1900 was Helene Kröller-Müller een van de rijkste vrouwen van Nederland. Ze is onsterfelijk geworden door het museum dat haar naam draagt. Maar wie was ze? Wat bewoog haar? Voor een aanzet tot de antwoorden op die vragen raadplege men de bekroonde biografie De eeuwigheid verzameld van Eva Rovers, voor een aanmerkelijk frivolere kijk op haar leven bezoeke men het theatrale drieluik Waar ik mijn hart aan ophang van muziektheatergezelschap De Plaats.

Dat frivole zit hem in het deel Waar ga ik heen, waarin regisseur Lise-Lott Kok uitbundig uitpakt met schalkse terzijdes, acteurs die uit hun rol stappen, onverwachte goocheltrucjes en een koor-met-clownsneuzen. Ze zet de theatrale verbeelding aan het werk door zich af te vragen wat er gebeurd had kunnen zijn op de begrafenis van Helene Kröller-Müller als daar toespraken gehouden zouden zijn. Zo reconstrueert ze haar levensverhaal aan de hand van een aantal belangrijke personages: haar man Anton Kröller, haar dochter Helene en haar twintig jaar jongere boezemvriend Sam van Deventer.

Nadrukkelijk doet ze dat door, met de nodige zelfspot, verbinding te maken met het heden. Over de financiering bijvoorbeeld. Waar Helene haar zucht naar het kopen van kunst kon bevredigen vanwege het enorme kapitaal van haar man, zo wordt in de voorstelling opgesomd welke geldschieters dit project mogelijk hebben gemaakt. En hoe een van de spelers, vanwege een connectie, zijn rol daaraan te danken zou hebben.

Dit (hoofd-)deel speelt zich af op de binnenplaats van Jachthuis Sint Hubertus, het voormalige buitenverblijf van het echtpaar Kröller-Müller op het Nationale Park De Hoge Veluwe. De perfecte locatie want in de ontstaansgeschiedenis van dit door Hendrik Berlage ontworpen gebouw komen veel karaktertrekken van Helene samen: haar drang naar perfectie, haar eigenzinnigheid en wispelturigheid, haar constante strijd tussen gevoel en verstand. En het creëren van een gesamtkunstwerk, iets waar De Plaats ook naar op zoek is gegaan.

Het jachthuis heeft de vorm van een hertengewei, met in het midden een kruis. Dat is een verwijzing naar het verhaal van de heilige Hubertus van Luik, die zich tot het christendom bekeerd zou hebben nadat hij tijdens de jacht een kruis tussen de geweistangen van een hert gezien zou hebben. ‘Onzin natuurlijk’, laat schrijfster Jannemieke Caspers Helene ergens zeggen. ‘Het was zijn geweten dat sprak’.

De rol van Anton Kröller (Joris Erwich) is het meest bescheiden, hetgeen niet zo verwonderlijk is. Hij was een drukbezet zakenman die zelden thuis was. Hij zorgde er vooral voor dat Helene (Saskia Bonarius) over voldoende middelen beschikte om kunst te kopen. Het draait vooral om die twee andere relaties in haar leven: de getroebleerde met haar dochter Helene junior (Rosine Langbroek) en de passievolle met Sam van Deventer (Simon Boer), aan wie ze duizenden brieven schreef.

Regisseur Lise-Lott Koks heeft er een vrolijk evenement van gemaakt, soepel geregisseerd en barstensvol subtiele grapjes. Toch gaat daardoor het drama niet teloor. De uitval van Helene junior naar haar moeder (‘Jij wilt een dubbelganger!’) snijdt door de ziel, mede door de wanhopige blik in Bonarius’ ogen. Koks vaardige regiehand zorgt ervoor dat het lijkt alsof het hele ensemble al jaren een gezelschap vormt. En dan is het ook muzikaal nog eens een feest, met dank aan componist Miguel Boelens. Elke acteur bespeelt een instrument en het 18-koppige koor legt op de daartoe geëigende momenten dramatische accenten bij de handeling.

De andere twee delen van Waar ik mijn hart aan ophang zijn bescheidener van opzet, maar minstens zo krachtig. In het dansduet Twee gedachtes van choreograaf Jorge Pérez Martínez worden de twee mannen in Helenes leven verbeeld. Thibault Desaules en Richèl Wiels trekken aan en stoten af, begeleid door een fantasierijk klankbeeld, waar de ijle trompetklanken van Pieter van Engen prachtige accenten leggen op de elektronische soundscore van Richard van Kruysdijk, vol vervormde vogelgeluiden. Dit deel speelt zich af aan de oever van het meer, recht tegenover het jachtslot dat op de achtergrond het majestueuze decor vormt.

In het derde deel ten slotte, dat zich afspeelt in het bos en geregisseerd werd door Nicole Vervloed, komt in een monoloog Helene zelf aan het woord, deze keer gespeeld door Agnes Bergmeijer. Ze blikt terug op haar leven, ergens in het jaar tussen de opening van het museum en haar overlijden, niet lang daarna. Het gaat onder andere over haar levenslange zoektocht naar ‘het serene evenwicht tussen gevoel en verstand’ en het verliezen van een kind ‘dat haar binnenkant kapot scheurde’. Bergmeijer brengt Helenes grilligheid zeer overtuigend tot leven, heen en weer geslingerd tussen woede, verdriet en berusting.

Waar ik mijn hart aan ophang is een prachtig theatraal drieluik met, helaas, een bescheiden speellijst. Oftewel: spoedt u, nu het nog kan, naar het Nationale Park De Hoge Veluwe.

Foto: Anna Fransen