Kijk, gonst het rond mij, daar ligt iemand onder de boot. En inderdaad, er zijn voeten en benen te zien onder een blauw-witte boot. Daarnaast staat een vuurtoren, met rode en witte strepen en daarop draait een licht. De lichten doven, de vuurtoren zet zijn lichthoedje af en er verschijnt een vrouw met vuurrode haren. In de boot gaat de man rechtop zitten. Ze kijken naar elkaar. Verliefd. En zo begint het aangekondigde ‘muzikale sprookje over hoe erg je iemand kunt missen en de blijdschap van het terugzien’.

De vuurtorenvrouw (Anne Harbers) doet alles voor haar matroos (Taco van Dijk). Ze zet thee voor hem, ze reikt hem zijn krantje. Rechts op het podium zit tussen percussietoestanden en allerlei spulletjes Martin Franke. Achter hem hangt een gebogen stuk slap ijzer waarmee allicht donder zal worden vertolkt. Met zijn klanken, melodietjes, zijn snerpjes, piepjes, ratels, grof gebrom, stemgeluiden, met zijn bruitage houdt hij niet alleen het ritme in de voorstelling, maar bepaalt hij ook de sfeer en legt hij muzikaal de verhaallijn vast. Veel tekst wordt er niet gebruikt in de voorstelling. Af en toe klinken er woordjes, de mime en de gesticulatie en de muzikale omlijsting maken voldoende helder wat er gebeurt in dit theaterstuk.

Het is de derde keer dat dit stuk hernomen wordt. Het Houten Huis, dat het opvoert, is inmiddels het grote jeugdtheater van Noord-Nederland (hoe de verhuizing van Edam naar Groningen het gezelschap is vergaan, valt te lezen in het jongste nummer van Theatermaker). De eerste opvoering was twaalf jaar geleden, toen Elien van den Hoek en David van Griethuysen het bedachten. Gienke Deuten deed de regie, en nu ook. Het Houten Huis heeft het heel vaak gespeeld in gymzalen en aula’s van scholen. Dat zorgt natuurlijk voor een intiemer contact, maar ik heb kunnen vaststellen dat de voorstelling nu ook werkt in een echte theaterzaal, met een grote afstand tussen het podium en een volle tribune. Het is degelijk gemaakt muzikaal en beeldend kleutertheater.

De matroos moet eropuit, het afscheid valt moeilijk, en daar gaat hij. Sommige kinderen zwaaien hem mee uit. De vrouw wacht en wacht. Ze trekt wat gezichten om haar wachten en verveling uit te beelden. De aandacht van de kleuters blijft, mede door de muzikale inbreng van de klankman op die momenten waarop er weinig gebeurt.

Een postbode op een stuk fiets en met stuur in de handen passeert, eerst veraf trippelend als een eend, daarna zit hij dichterbij en hoger, en stalt hij zich naast de vuurtoren. Hij toont flessen met daarin brieven. Wat later duikt een vliegenier met vleugels aan zijn armen door de rook het toneel op, en vliegt en wappert rond de toren.

Die scènes herhalen zich nog eens. Ondertussen veranderen de seizoenen. Vallende bladeren kondigen de herfst aan. De vrouw breit een sjaal; het wordt winter. Spots branden feller; het is zomer. In zijn eenvoud is het duidelijk voor de jonge kijkers. Het zijn details die het doen: de kleding van de personages, het vinden van een parel tussen cimbalen, de herhaling van het tandenpoetsen dat het ritme van de dagen aangeeft.

De brieven in een fles worden vervangen door luchtpost op blauw papier. De storm op zee kent veel lawaai, maar is niet angstaanjagend voor de jonge kijkers. En ja hoor, daar is de matroos weer terug! Een weerzien dat door de opgewekte geluiden uit microfoons, flessendopjes, wijnflessen en plastic jerrycans nog blijer wordt. Missie volbracht.

Foto: Saris den Engelsman